ECLI:NL:HR:2012:BY2241

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/05036
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en ontslag op staande voet in het kader van dringende redenen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de beëindiging van een arbeidsovereenkomst en de vraag of het ontslag op staande voet terecht was. De zaak betreft [eiser 1], bestuurder van de Stichting Nij Hickaerd, en [verweerster], die een arbeidsovereenkomst had met de Stichting. De Stichting had [verweerster] op staande voet ontslagen wegens werkweigering, diefstal, fraude en bedrog. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de kantonrechter en het gerechtshof, die oordeelden dat het ontslag kennelijk onredelijk was en dat [verweerster] recht had op achterstallig salaris en schadevergoeding.

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden, dat het vonnis van de kantonrechter had bekrachtigd. De Hoge Raad oordeelt dat de redenen voor het ontslag niet onverwijld zijn meegedeeld, zoals vereist door artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat het ontslag op staande voet niet kan worden beschouwd als rechtsgeldig. De zaak wordt verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing.

De Hoge Raad veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 881,99 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris. Deze uitspraak benadrukt het belang van de onverwijlde mededeling van ontslagredenen en de grenzen van de rechtsstrijd in arbeidszaken.

Uitspraak

14 december 2012
Eerste Kamer
11/05036
RM/DH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. STICHTING NIJ HICKAERD,
gevestigd te Burdaard, gemeente Ferwederadeel,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser 1] en de Stichting, en als [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 274417/CV EXPL 09-1795 van de kantonrechter te Leeuwarden van 30 juni 2009;
b. het arrest in de zaak 200.045.210/01 van het gerechtshof te Leeuwarden van 14 juni 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser 1] en de Stichting beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser 1] en de Stichting toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, voor zover daarin de door [eiser 1] en de Stichting in het principaal beroep voorgedragen grief 2 ongegrond wordt bevonden en op die beslissing in het arrest wordt voortgebouwd.
De advocaat van [eiser 1] en de Stichting heeft bij brief van 2 november 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De Stichting Nij Hickaerd (hierna: de Stichting) is op 27 mei 2008 opgericht. Zij beheert een logeerboerderij voor kinderen. [Eiser 1] is bestuurder van de Stichting en eigenaar van de boerderij.
(ii) Met [verweerster] is op enig moment in verband met de logeerboerderij een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen. [Verweerster] zou een loon ontvangen van € 2.100,-- netto per maand. Op 6 juni 2008 heeft [eiser 1] op de rekening van [verweerster] een bedrag gestort van € 2.100,-- onder vermelding van "loon mei".
(iii) Bij e-mail van 23 augustus 2008 heeft [eiser 1] namens het bestuur van de Stichting aan [verweerster] meegedeeld dat zij op staande voet dient te worden ontslagen wegens werkweigering, diefstal, fraude en bedrog. Daarmee werd gedoeld op de door [eiser 1] en de Stichting gestelde omstandigheden dat [verweerster] gevoelige documenten heeft verborgen en deze niet heeft willen afgeven. Aan [verweerster] werd evenwel de kans geboden de ontstane situatie ongedaan te maken door het inleveren van de documenten, de computer en de diensttelefoon van de Stichting.
(iv) Aan [verweerster] is vervolgens bij brief van 31 augustus 2008 door [eiser 1] namens het bestuur van de Stichting meegedeeld dat er geen reden is het ontslag op staande voet ongedaan te maken. Ter toelichting werd in de brief erop gewezen dat intakerapporten nog steeds niet zijn ingeleverd en dat is gebleken dat [verweerster] in gesprekken met ouders van de betrokken kinderen heeft gezegd dat zij op korte termijn zelf een logeermogelijkheid kan aanbieden.
3.2.1 In dit geding heeft [verweerster] gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat het haar gegeven ontslag onrechtmatig en kennelijk onredelijk is, en voorts dat primair [eiser 1] en subsidiair de Stichting wordt veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris ten bedrage van € 3.622,-- en van een schadevergoeding van € 48.300,-- netto. Zij heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd, kort gezegd en voor zover thans van belang, dat zij per 1 mei 2008 in dienst is getreden tegen een netto-salaris van € 2.100,-- per maand, dat zij wegens achterstallig loon en niet genoten vakantiedagen recht heeft op betaling van een bedrag van € 3.922,-- en dat zij - omdat het haar gegeven ontslag ontijdig en kennelijk onredelijk is geweest - gelet op haar dienstverband van twee jaar, recht heeft op schadevergoeding ter hoogte van twintig maanden netto salaris vermeerderd met vakantiegeld ten bedrage van € 44.100,-- in totaal.
[Eiser 1] en de Stichting hebben bestreden dat per 1 mei 2008 een arbeidsovereenkomst met [verweerster] is gesloten. Zij hebben aangevoerd dat [verweerster] met ingang van 1 juni 2008 in dienst van de Stichting is getreden in de functie van directrice.
3.2.2 De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verweerster] in dienst was bij [eiser 1], en voor recht verklaard dat het door [eiser 1] en de Stichting aan [verweerster] gegeven ontslag kennelijk onredelijk is. Hij heeft zowel [eiser 1] als de Stichting veroordeeld tot betaling aan [verweerster] van een bedrag van € 3.288,16 netto aan achterstallig salaris, en van € 10.035,-- bruto als schadevergoeding.
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het verwierp de grief tegen het oordeel van de kantonrechter dat [verweerster] met ingang van 1 mei 2008 bij [eiser 1] in dienst is getreden (rov. 3.6 en 3.7). Het liet in het midden of het ontslag kennelijk onredelijk was, maar oordeelde dat [eiser 1] c.s. op de voet van art. 6:677 lid 1 BW schadeplichtig zijn wegens onregelmatig ontslag (rov. 3.9 en 3.10).
3.3 De klachten van de onderdelen 2.1(I-VII) van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4 Onderdeel 2.2-I is gericht tegen hetgeen het hof heeft overwogen in rov. 3.9-3.11. Samengevat weergegeven houden deze overwegingen in dat het aan [verweerster] op 23 augustus 2008 onder voorwaarde verleende ontslag op staande voet niet kan worden beschouwd als een ontslag wegens een dringende en onverwijld meegedeelde reden.
De aan het ontslag ten grondslag gelegde redenen zijn dat [verweerster] samen met een vrijwilliger, [betrokkene 1], gesprekken zou hebben gevoerd over een door hen op te zetten logeerboerderij. De gesprekken vonden plaats met diverse ouders wier kinderen al op de logeerboerderij logeerden, of die het voornemen hadden hun kinderen daar te laten logeren. Dientengevolge heeft de Stichting diverse af- en opzeggingen ontvangen. Wat van de juistheid van deze redenen ook zij, daarmee kan geen rekening worden gehouden omdat zij niet, zoals art. 7:677 lid 1 BW vereist, onverwijld bij de voorwaardelijke ontslagaanzegging op 23 augustus 2008 zijn meegedeeld, aldus nog steeds deze samengevat weergegeven overwegingen van het hof.
3.5 Het onderdeel klaagt onder (i) terecht dat het hof aldus buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden, nu [verweerster] niet heeft aangevoerd dat deze ontslagreden haar niet onverwijld is meegedeeld.
3.6 Het onderdeel klaagt onder (i) eveneens terecht, zakelijk weergegeven, dat het hof ten onrechte niet (kenbaar) heeft beoordeeld of de in de brief van 31 augustus 2008 vermelde, hiervoor in 3.1 onder (iv) weergegeven, redenen voor het toen onvoorwaardelijk gegeven ontslag op staande voet, zijn aan te merken als dringende redenen. Ook in zoverre treft het onderdeel dus doel.
3.7 Het bestreden arrest moet daarom worden vernietigd. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 14 juni 2011;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser 1] en de Stichting begroot op € 881,99 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 14 december 2012.