ECLI:NL:HR:2012:BY2239

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/04524
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens gebrek aan ondertekening door advocaat bij de Hoge Raad

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2012 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verzoeker, aangeduid als [verzoeker], had op 20 september 2012 beroep in cassatie ingesteld, maar het verzoekschrift was niet ondertekend door een advocaat die bevoegd was bij de Hoge Raad, zoals vereist door artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In plaats daarvan was het ondertekend door de advocaat die de verzoeker had bijgestaan in de eerdere instantie bij het gerechtshof. De Hoge Raad merkte op dat dit gebrek binnen twee weken hersteld had kunnen worden, maar dat de verzoeker van deze mogelijkheid geen gebruik had gemaakt.

De verzoeker voerde aan dat de eis van ondertekening door een advocaat bij de Hoge Raad in strijd zou zijn met het Europese mededingingsrecht. De Hoge Raad verwierp dit betoog en stelde dat artikel 5 lid 3 van richtlijn 98/5/EG de nationale wetgever toestaat om specifieke regels te stellen voor de toegang tot hogere rechtscolleges. De verplichting om vertegenwoordigd te worden door een gespecialiseerde advocaat bij de Hoge Raad is in lijn met de doelstellingen van de wetgeving en komt niet in strijd met het Europese recht.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep, omdat niet was voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van een cassatieverzoek. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van procesregels en de rol van gespecialiseerde advocaten in het cassatieproces.

Uitspraak

14 december 2012
Eerste Kamer
12/04524
DV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 322992/FT-RK 12.425 van de rechtbank Utrecht van 16 juli 2012,
b. het arrest in de zaak 200.110.106 van het gerechtshof te Arnhem van 13 september 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep.
Mr. J.R.A. Röschlau, advocaat te Utrecht, heeft namens [verzoeker] bij brief van 2 november 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 [Verzoeker] heeft bij verzoekschrift van 20 september 2012 beroep in cassatie ingesteld, op de op een na laatste dag van de termijn. Het verzoekschrift is niet, zoals wordt voorgeschreven in art. 426a lid 1 Rv, ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, maar door de advocaat die [verzoeker] heeft bijgestaan bij het hof. Dit gebrek kon binnen twee weken worden hersteld door de indiening van een exemplaar van hetzelfde verzoekschrift, alsnog ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad (HR 10 juli 2009, LJN BI0773, NJ 2010/212). Van deze mogelijkheid is door [verzoeker] geen gebruik gemaakt.
3.2 [Verzoeker] betoogt dat genoemde eis van art. 426a lid 1 Rv in strijd komt met het recht op mededinging zoals geregeld in het Europese recht. Deze stelling is ongegrond. Art. 5 lid 3 van richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven (PbEG L 77) staat toe dat de nationale wetgever, met het oog op de goede werking van de rechtspleging, specifieke regels stelt met betrekking tot de toegang tot de hogere rechtscolleges, zoals de verplichting dat een daartoe gespecialiseerde advocaat moet worden ingeschakeld. De in cassatie wettelijk verplichte vertegenwoordiging van partijen door een advocaat bij de Hoge Raad, zoals nader geregeld in de Wet versterking cassatierechtspraak (Wet van 15 maart 2012, Stb. 2012, 116), berust op de doelstelling die in deze bepaling wordt genoemd (vgl. Kamerstukken II 2010-2011, 32 576, nr. 3, p. 13). Genoemde eis komt derhalve niet in strijd met het Europese mededingingsrecht.
3.3 [Verzoeker] is derhalve niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 14 december 2012.