ECLI:NL:HR:2012:BY1360

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/03220
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep wegens niet-tijdige betaling griffierecht

In deze zaak heeft verzoekster, wonende te [woonplaats], beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 april 2012. De Hoge Raad heeft in deze beschikking geoordeeld over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van verzoekster, die haar griffierecht niet tijdig had betaald. Volgens de wet diende het griffierecht binnen vier weken na indienen van het verzoekschrift, dat op 28 juni 2012 was ingediend, te zijn voldaan, uiterlijk op 26 juli 2012. Echter, het griffierecht is pas op 9 augustus 2012 door de Hoge Raad ontvangen.

De advocaat van verzoekster heeft in een akte gereageerd op de vraag waarom de betaling niet tijdig heeft plaatsgevonden. Hij stelde dat verzoekster hem had meegedeeld dat het griffierecht rechtstreeks was voldaan, maar dat dit niet het geval bleek te zijn. De advocaat heeft geprobeerd een beroep te doen op de hardheidsclausule van artikel 282a lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, maar de Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde omstandigheden onvoldoende waren om dit beroep te rechtvaardigen.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar cassatieberoep, omdat het griffierecht niet tijdig was voldaan. Deze beslissing is genomen op 26 oktober 2012 en is openbaar uitgesproken door raadsheer J.C. van Oven. De beschikking van de rechtbank is aan de Hoge Raad gehecht en vormt onderdeel van de procedure.

Uitspraak

26 oktober 2012
Eerste Kamer
12/03220
EE/DH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. L.C. Blok,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 403402/HA RK 11-564 van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 april 2012;
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het verzoekschrift tot cassatie is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het door verzoekster verschuldigde griffierecht is op 9 augustus 2012 door de Hoge Raad ontvangen.
Aan de advocaat van verzoekster is verzocht zich uit te laten over de vraag waarom het griffierecht niet binnen de wettelijke betalingstermijn is bijgeschreven op de rekening van de Hoge Raad en de rechtsgevolgen daarvan.
De advocaat van verzoekster heeft bij akte van 9 augustus 2012 een reactie ingediend
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekster in haar cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 [Verzoekster] heeft bij verzoekschrift van 28 juni 2012 beroep in cassatie ingesteld. Ingevolge art. 3 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken had het griffierecht moeten zijn voldaan binnen vier weken na indienen van het verzoekschrift, derhalve uiterlijk op 26 juli 2012.
Het griffierecht is echter pas op 9 augustus 2012 voldaan. Dit brengt mee dat [verzoekster] op grond van het bepaalde in art. 282a lid 2 in verbinding met art. 427b Rv niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in haar beroep.
3.2 De advocaat van [verzoekster] heeft zich bij akte uitgelaten over de te late betaling van de griffierechten.
Hij stelt dat [verzoekster] hem had meegedeeld het griffierecht rechtstreeks te hebben voldaan en dat het bedrag alsnog is overgemaakt toen dit niet het geval bleek te zijn. Voor zover deze brief tot strekking heeft een beroep te doen op de hardheidsclausule van art. 282a lid 4 Rv, faalt dit beroep. De aangevoerde omstandigheden zijn onvoldoende om een beroep op de hardheidsclausule te kunnen rechtvaardigen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 26 oktober 2012.