ECLI:NL:HR:2012:BY0235
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in cassatieprocedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1953, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerder vonnis waarbij hem een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken en een taakstraf van tachtig uren was opgelegd. De advocaat van de verdachte, mr. J.W. Heemskerk, stelde in de schriftuur dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. Dit zou het gevolg zijn van het feit dat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden.
De Hoge Raad heeft het middel gegrond verklaard, wat betekent dat zij van mening was dat de redelijke termijn inderdaad was overschreden. Echter, gezien de aard van de opgelegde straffen en de mate van overschrijding, oordeelde de Hoge Raad dat er geen rechtsgevolgen aan deze constatering verbonden hoefden te worden. De Hoge Raad besloot dan ook om met het oordeel dat de redelijke termijn was overschreden, vol te staan zonder verdere gevolgen voor de verdachte.
De uitspraak werd gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de toepassing van de redelijke termijn in cassatieprocedures onder de loep neemt en de gevolgen van een overschrijding daarvan bespreekt.