ECLI:NL:HR:2012:BY0198

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/05287
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de redelijke termijn en de taakstraf in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak waarbij een taakstraf was opgelegd. De verdediging voerde aan dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. De Hoge Raad oordeelde dat dit middel gegrond was, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde taakstraf van honderd uren naar 95 uren, met een subsidiaire vervangende hechtenis van 47 dagen.

Daarnaast werd er een middel van de benadeelde partij behandeld, die stelde dat zij niet in de gelegenheid was gesteld om haar vordering toe te lichten na het requisitoir van de Advocaat-Generaal. De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel dit verzuim niet tot cassatie leidde, het wel belangrijk was dat de benadeelde partij de kans kreeg om te reageren op het standpunt van het Openbaar Ministerie. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de taakstraf en de vervangende hechtenis, en verwerpt het beroep voor het overige.

De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de rechten van de benadeelde partij in het proces. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtspraktijk, vooral in zaken waar de redelijke termijn in het geding is.

Uitspraak

20 november 2012
Strafkamer
nr. S 10/05287
ABG/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 oktober 2010, nummer 20/003998-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van de hoogte daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De advocaat van de benadeelde partij heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste namens de verdachte voorgestelde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede namens de verdachte voorgestelde middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis.
4. Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel
4.1. Het middel klaagt dat art. 334, vierde lid (oud), Sv is geschonden omdat het Hof de benadeelde partij niet in de gelegenheid heeft gesteld om zijn vordering na het requisitoir en de repliek van de Advocaat-Generaal (verder) toe te lichten.
4.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 oktober 2010 houdt in, voor zover thans van belang, dat aldaar is verschenen [betrokkene 1], die mededeelde zich in eerste aanleg als benadeelde partij te hebben gevoegd en bij zijn in eerste aanleg gedane vordering te persisteren, doch geen nadere toelichting op die vordering te hebben, en dat de Advocaat-Generaal en de raadsman van de verdachte zich bij requisitoir en repliek, onderscheidenlijk pleidooi en dupliek, over de vordering van de benadeelde partij hebben uitgelaten. Uit dit proces-verbaal blijkt niet dat de benadeelde partij gelegenheid is geboden op het standpunt van de Advocaat-Generaal te reageren, zodat het ervoor gehouden moet worden dat dit niet is geschied.
4.3. Art. 334, vierde lid (oud), Sv, thans art. 334, derde lid, Sv, welke bepaling ingevolge art. 415 Sv van overeenkomstige toepassing is op het geding in hoger beroep, strekt op straffe van nietigheid ertoe dat de benadeelde partij in de gelegenheid wordt gesteld haar vordering toe te lichten of te doen toelichten en te reageren op het standpunt dat ten aanzien van die vordering door het Openbaar Ministerie wordt ingenomen. Deze bepaling gaat derhalve ervan uit dat de benadeelde partij haar vordering eerst na het requisitoir zal toelichten.
4.4. In het onderhavige geval is de benadeelde partij in de gelegenheid gesteld haar vordering toe te lichten voordat het Openbaar Ministerie overeenkomstig art. 311 Sv het woord heeft gevoerd. Ook dan dient de benadeelde partij, ingeval
- zoals hier - het Openbaar Ministerie zich over haar vordering heeft uitgelaten, in de gelegenheid te worden gesteld op het standpunt van het Openbaar Ministerie te reageren. Dat is, zoals onder 4.2 overwogen, hier niet gebeurd.
4.5. Dit verzuim behoeft om de navolgende reden niet tot cassatie te leiden. De Rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die blijkens de aan de Hoge Raad toegezonden stukken € 2.446,45 beloopt, toegewezen tot het bedrag van € 1.882,26. In de mededeling van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep, gedaan voordat de Advocaat-Generaal het woord voerde, dat zij bij haar in eerste aanleg gedane vordering persisteerde doch geen nadere toelichting op die vordering had, ligt besloten dat de benadeelde partij ook in de haar bekende beslissingen van de Rechtbank geen aanleiding zag haar vordering nader toe te lichten. Aangezien het standpunt van de Advocaat-Generaal bevestiging van die door de Rechtbank genomen beslissingen inhield, valt niet in te zien dat de benadeelde partij in enig rechtens te respecteren belang is geschaad doordat zij niet meer in de gelegenheid werd gesteld op dat met de door de Rechtbank genomen beslissingen overeenstemmende standpunt te reageren.
4.6. Het middel kan dus niet tot cassatie leiden.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 95 uren, subsidiair 47 dagen hechtenis, bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 20 november 2012.