ECLI:NL:HR:2012:BY0063
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vordering van de benadeelde partij in het strafproces en de hoofdelijkheid van aansprakelijkheid
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983, was hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door hem en zijn mededader was veroorzaakt. De benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces, vorderde schadevergoeding van € 16.292,= als gevolg van de feiten die de verdachte ten laste waren gelegd. Het Hof had de vordering van de benadeelde partij toegewezen, maar de raadsvrouw van de verdachte betoogde dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat de schade al door de medeverdachte was vergoed.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof, dat de verdachte van zijn betalingsverplichting zal worden bevrijd indien de medeverdachte de benadeelde partij heeft voldaan, niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad bevestigde dat de opeisbaarheid van de civiele vordering van de benadeelde partij losstaat van de vraag of deze zich kan voegen in het strafproces. De Hoge Raad oordeelde dat de benadeelde partij ontvankelijk was in zijn vordering tot schadevergoeding, en dat de vordering van zo eenvoudige aard was dat deze zich leende voor behandeling in het strafproces.
De Hoge Raad constateerde ook dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden, maar verbond hieraan geen rechtsgevolg. Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de beslissing van het Hof in stand bleef.