2.2. Het bestreden arrest houdt in:
"Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder feit 1 en 2 ten laste gelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn vordering gelet op het feit dat de vordering, groot € 16.292,-, reeds is betaald door medeverdachte [betrokkene 2]. Volgens de raadsman is de schade van de benadeelde partij hiermee vergoed en kan door hem geen civiele vordering meer worden geëist.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en verzocht het hof de vordering geheel toe te wijzen, althans de beslissing van de rechtbank omtrent de benadeelde partij te bevestigen.
Het hof stelt voorop dat artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering als voorwaarden voor de ontvankelijkheid van een benadeelde partij stelt dat a) de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, en b) dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. In de onderhavige zaak is aan beide voorwaarden voldaan. Bovendien staat de opeisbaarheid van de civiele vordering van het slachtoffer los van de vraag of het slachtoffer zich kan voegen als benadeelde partij in het strafproces (HR 13 juli 2010, LJN BM0912). Het hof acht dan ook de benadeelde partij [betrokkene 1] ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding.
Voorts is het hof van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dat de schade van de benadeelde partij reeds is betaald door een medeverdachte die hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de geleden schade doet niet af aan de aansprakelijkheid van de verdachte voor de rechtstreekse schade van een door hem gepleegd feit. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof ziet thans geen reden tot het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel in de zin van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, aangezien de benadeelde partij de door hem gevorderde schadevergoeding reeds heeft ontvangen.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. (...)
Ten aanzien van de benadeelde partij [betrokkene 1]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het onder feit 2, subsidiair bewezen verklaarde en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in dier voege dat indien (en voor zover) de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan (in zoverre) zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [betrokkene 1], wonende te [woonplaats], een bedrag van € 16.292,- (zestienduizendtweehonderdtweeënnegentig euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil."