ECLI:NL:HR:2012:BX9829
Hoge Raad
- Cassatie
- C.A. Streefkerk
- M.A. Loth
- C.E. Drion
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Cassatie over erfrecht en bewijslast bij wederrechtelijke onttrekkingen aan de boedel
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door twee eiseressen tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam. De eiseressen, wonende te [woonplaats], hebben beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat op 24 mei 2011 is gewezen in een eerdere procedure. De Hoge Raad verwijst naar de relevante stukken uit de feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 maart 2010. De eiseressen worden in deze procedure bijgestaan door hun advocaat, mr. R.F. Thunnissen, terwijl de verweerster, ook wonende te [woonplaats], wordt vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J. van Duijvendijk-Brand.
De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal, F.F. Langemeijer, die strekt tot verwerping van het beroep, in overweging genomen. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die door de eiseressen zijn aangevoerd in hun cassatieberoep niet kunnen leiden tot cassatie. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de eiseressen en veroordeelt hen in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster zijn begroot op € 781,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Het arrest is op 7 december 2012 in het openbaar uitgesproken door raadsheer J.C. van Oven, na behandeling door de raadsheren C.A. Streefkerk, M.A. Loth en C.E. Drion.