3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser], die op [geboortedatum] 1955 in het toenmalige Tsjecho-Slowakije is geboren, heeft op 16 juli 2001 in Nederland een verblijfsvergunning aangevraagd; deze aanvraag is op 5 december 2003 door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie afgewezen. Het hiertegen op 16 december 2003 door [eiser] gerichte bezwaarschrift is 22 juni 2004 door de minister ongegrond verklaard.
(ii) [Eiser] heeft tegen deze beschikking beroep ingesteld; de rechtbank Haarlem heeft bij uitspraak van 21 juni 2005 het beroep van [eiser] gegrond verklaard en de minister opgedragen een nieuw besluit op het bezwaarschrift van 16 december 2003 te nemen. De rechtbank heeft, aangezien een besluit uitbleef, bij uitspraak van 2 november 2005, verzonden op 4 november 2005, de minister opgedragen binnen vier weken na verzending van die uitspraak alsnog te beslissen, op straffe van een dwangsom van € 250,-- voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot en met de dag van bekendmaking van het besluit.
(iii) De minister heeft op 28 november 2005 het bezwaarschrift van 16 december 2003 ongegrond verklaard. De minister heeft deze beschikking op 20 januari 2006 weer ingetrokken.
(iv) Op 23 januari 2006 heeft [eiser] de uitspraak van 2 november 2005 aan de minister doen betekenen en aanspraak gemaakt op onder meer een bedrag van € 13.000,-- aan verbeurde dwangsommen.
(v) De minister heeft op 7 april 2006 het bezwaarschrift van 16 december 2003 opnieuw ongegrond verklaard. Ook tegen deze beschikking heeft [eiser] bij de rechtbank beroep ingesteld.
(vi) Op of omstreeks 14 april 2006 heeft de Staat € 20.018,71 aan [eiser] betaald, zijnde € 19.500,-- (78 x € 250,--) aan verbeurde dwangsommen voor de periode van 78 dagen vanaf 23 januari 2006 (de dag waarop de uitspraak van 2 november 2005 is betekend) tot en met 10 april 2006 (de dag van bekendmaking van de beschikking van 7 april 2006), vermeerderd met kosten.
(vii) De bevoegde autoriteiten van Slowakije hebben op 13 juni 2006 te kennen gegeven dat [eiser] de Slowaakse nationaliteit heeft. Bij uitspraak van 5 juli 2007 heeft de rechtbank Haarlem het beroep van [eiser] tegen de beslissing op bezwaar van 7 april 2006 niet-ontvankelijk verklaard, omdat [eiser] geen procesbelang meer zou hebben nu hij als Slowaaks onderdaan geen verblijfsvergunning nodig heeft. [Eiser] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Bij uitspraak van 15 november 2007 heeft de ABRvS het hoger beroep gegrond verklaard en de zaak naar de rechtbank terugverwezen, omdat [eiser] belang zou kunnen hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep in verband met zijn (eventuele) naturalisatie.
(viii) Bij uitspraak van 15 mei 2008 heeft de rechtbank Haarlem het beroep tegen de beschikking van 7 april 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de staatssecretaris van Justitie opgedragen een nieuw besluit te nemen op (blijkbaar) het bezwaarschrift van 16 december 2003. Bij beslissing op bezwaar van 27 juni 2008 is het bezwaarschrift van 16 december 2003 opnieuw ongegrond verklaard. [Eiser] heeft ook hiertegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 28 januari 2009 heeft de rechtbank Haarlem het beroep afgewezen. Hiertegen heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de ABRvS.
(ix) Bij deurwaardersexploot van 29 mei 2008 heeft [eiser] de uitspraak van 15 mei 2008 aan de Staat doen betekenen en aanspraak gemaakt op onder meer een bedrag van € 387.500,-- wegens (volgens hem) verbeurde dwangsommen.