ECLI:NL:HR:2012:BX8505

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02869
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf en terbeschikkingstelling van de verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren voor meerdere misdrijven, waaronder opzettelijke vrijheidsberoving en zware mishandeling. Het Hof had ook de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd, gebaseerd op psychologische rapporten die wezen op een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de maatregel van TBS terecht had opgelegd, maar vernietigde de uitspraak voor wat betreft de duur van de gevangenisstraf, omdat de redelijke termijn van het proces was overschreden. De Hoge Raad verminderde de gevangenisstraf tot twee jaren en elf maanden. De zaak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de geestelijke gezondheid van de verdachte in relatie tot de opgelegde straffen en maatregelen.

Uitspraak

6 november 2012
Strafkamer
nr. S 11/02869
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 mei 2011, nummer 20/000904-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Overijssel, locatie Zwolle" te Zwolle.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging mede heeft gebaseerd op twee rapporten die bij de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep meer dan een jaar oud waren, terwijl niet is gebleken van de instemming van de verdachte met de gebruikmaking van die rapporten, althans dat de oplegging van die maatregel onvoldoende met redenen is omkleed.
2.2. Het Hof heeft de verdachte ter zake van 1B. "opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven, meermalen gepleegd", 2. "zware mishandeling", 3. "mishandeling, meermalen gepleegd", 4. "mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd" en 5. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd", veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren. Tevens heeft het Hof gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Het Hof heeft ter motivering van de oplegging van die maatregel het volgende overwogen:
"Door de raadsvrouwe van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de door de advocaat-generaal gevorderde maatregel van ter beschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging zal worden afgewezen. Daartoe is aangevoerd dat het juridisch gezien wel mogelijk is om de maatregel TBS op te leggen, maar dat de vraag is of de noodzaak hiertoe bestaat, gelet op het ontbreken van wezenlijke informatie omtrent de persoon van verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of in het onderhavige geval de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd, eventueel in combinatie met een straf. Bij de beantwoording van deze vraag heeft het hof allereerst in aanmerking genomen de inhoud van het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) omtrent de persoon van verdachte d.d. 30 maart 2011, opgemaakt door T. Zandi, psychiater en A.T. Spangenburg, klinisch psycholoog, beiden vast gerechtelijk deskundigen bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, welk rapport - onder meer - inhoudt als conclusie van genoemde rapporteurs:
'Op basis van de informatie uit het milieurapport alsmede op basis van het strafdossier zijn er aanwijzingen voor alcoholmisbruik, nu in remissie waarschijnlijk door detentie. In hoeverre dat ook geldt voor andere middelen is onbekend gebleven. Tevens kan op grond van voornoemde informatie en het zeer beperkte eigen onderzoekscontact geconcludeerd worden dat er bij betrokkene sprake is van problematiek op diverse terreinen. Deze manifesteert zich onder andere in antisociale gedragingen (strafblad, leugenachtigheid), aanwijzingen voor een gestoorde agressieregulatie (eerdere veroordelingen voor huiselijk geweld plus diverse meldingen van mishandeling van (ex-)vriendinnen), aanwijzingen voor een onderliggende hechtingsproblematiek (problemen met hanteren afstand/nabijheid, vaak wisselen van werkkring) en zelfwaarderingsproblemen. Daarnaast zijn er zoals hiervoor genoemd aanwijzingen voor alcoholmisbruik dat voornoemde problematiek kan luxeren. Genoemde problemen die een patroon lijken te vormen in betrokkenes levensloop rechtvaardigen het te spreken van een gebrekkige ontwikkeling. Deze gebrekkige ontwikkeling was tevens aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde.'
Het hof heeft in aanmerking genomen het de verdachte betreffend psychologisch rapport, d.d. 17 augustus 2009 en de aanvulling daarop d.d. 25 januari 2010, opgemaakt door W.J.L. Lander, psycholoog, onder meer inhoudende als conclusie:
'Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Dit in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis.'
Voorts heeft het hof in aanmerking genomen het de verdachte betreffend psychiatrisch rapport, d.d. 18 augustus 2009 en de aanvulling daarop d.d. 25 januari 2010, opgemaakt door dr. A.J.W.M. Trompenaars, psychiater, onder meer inhoudende als conclusie:
'Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis Niet Anderszins Omschreven met narcistische en antisociale persoonlijkheidstrekken. Hiervan was sprake ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde.'
Het hof volgt de conclusies van de deskundigen en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing.
Op grond van het bovenstaande en overeenkomstig hetgeen door de advocaat-generaal in zijn requisitoir is betoogd, is het hof van oordeel dat de verdachte ter beschikking dient te worden gesteld. Bij verdachte was ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens aanwezig, de door verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en naar het oordeel van het hof eist de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van ter beschikking stelling van de verdachte. Het hof neemt daarbij in aanmerking de inhoud van de voornoemde rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde op zichzelf en de omstandigheid dat de onder 1B, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten zijn begaan tegen een weerloos kind van twee jaar oud.
Nu de algemene veiligheid van personen zulks eist zal het hof bovendien bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
2.3. In het hier krachtens art. 37a, derde lid, Sr toepasselijke art. 37, tweede en derde lid, Sr is - voor zover hier van belang - bepaald dat indien het desbetreffende advies eerder dan een jaar vóór de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, de rechter daarvan slechts gebruik kan maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte (lid 2), doch tevens dat deze bepaling buiten toepassing blijft indien de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het onderzoek moet worden verricht (lid 3). Het Hof heeft klaarblijkelijk geoordeeld dat zich hier het in art. 37, derde lid, Sr bedoelde geval voordoet dat de verdachte weigert medewerking te verlenen aan een onderzoek als in die bepaling bedoeld. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste uitleg van genoemde wetsbepaling en is naar de eis der wet met redenen omkleed. Het is ook niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat blijkens de daarvan opgemaakte processen-verbaal door de verdachte ter terechtzitting van het Hof van 7 september 2010 is verklaard: "ik wil niet meewerken aan het opmaken van nieuwe rapporten" alsmede "Bij het opmaken van de aanvullende rapporten heb ik al gezegd dat ik niet meer zou meewerken", en ter terechtzitting van het Hof van 10 mei 2011: "Ik heb op voorhand al aangekondigd dat ik niet zou meewerken aan het opmaken van nieuwe rapporten".
2.4. Het middel faalt.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie jaren.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en elf maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 6 november 2012.