ECLI:NL:HR:2012:BX8498

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02511 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over profijtontneming en afschrijvingskosten in strafrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende profijtontneming. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingesteld tegen een betrokkene die op dat moment gedetineerd was. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte de afschrijvingskosten van € 200,- niet had meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Hierdoor was het bedrag waarop het voordeel werd geschat te hoog vastgesteld. De Hoge Raad heeft het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 13.308,35 en de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel verlaagd naar € 6.654,-. De overige middelen van cassatie werden verworpen, omdat deze niet leidden tot cassatie en geen nadere motivering vereisten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige berekeningen bij profijtontneming en de noodzaak om alle relevante kosten in aanmerking te nemen.

Uitspraak

6 november 2011
Strafkamer
nr. S 11/02511 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 mei 2011, nummer 23/000461-10, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord, locatie Zuyder Bos" te Heerhugowaard.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de afschrijvingskosten van € 200,- in mindering zal brengen op het door het Hof vastgestelde bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg zich niet bij de stukken bevindt zodat het bestreden arrest, dat mede is gewezen naar aanleiding van het aldaar gehouden onderzoek, aan nietigheid lijdt.
2.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch door de aldaar aanwezige betrokkene noch door zijn raadsman beroep gedaan op het ontbreken van bedoeld proces-verbaal. Gelet daarop kan niet voor het eerst in cassatie met vrucht worden geklaagd over het ontbreken van dat proces-verbaal. Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel onjuist heeft berekend.
3.2. Het verkorte arrest houdt met betrekking tot de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende in:
"Wel neemt het hof afschrijvingskosten à € 200,- en variabele kosten à € 4,40 per plant (totale variabele kosten € 1.117,60) in aanmerking bij haar schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel (...)
Uitgaande van het hiervoor overwogene komt het hof tot de volgende schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
(...)
Kosten
Variabele kosten € 1.117,60
Elektriciteitskosten € 1.399,80
Huurkosten € 2.875,00 +
€ 5.392,40
(...)
Voordeel veroordeelde € 13.508,35/2 = € 6.754,-."
3.3. Het middel is terecht voorgesteld. Het Hof heeft in zijn arrest overwogen de afschrijvingskosten à € 200,- in aanmerking te zullen nemen bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, doch het heeft zulks blijkens de berekening van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet gedaan. Als gevolg daarvan is het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, te hoog vastgesteld. Na correctie van deze misslag leidt de totaaltelling van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel tot een bedrag van € 13.308,35. De Hoge Raad zal de schatting van het totale bedrag en de daaruit voor de betrokkene voortvloeiende - door het Hof op € 6.754,- gestelde - verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre verbeteren.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting;
stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 13.308,35;
legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 6.654,-;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 6 november 2012.