ECLI:NL:HR:2012:BX8471

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02145
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf in verband met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, die in voorlopige hechtenis zat, was veroordeeld tot negen jaren gevangenisstraf voor doodslag. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak gedeeltelijk vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de gevangenisstraf tot acht jaren en negen maanden.

De zaak betreft de moord op een slachtoffer door de verdachte, die opzettelijk met een scherp voorwerp het leven van het slachtoffer heeft beroofd. De schriftelijke slachtofferverklaring van de nabestaanden werd door het Hof als onderdeel van het dossier aangemerkt, en het Hof heeft op de inhoud daarvan acht geslagen bij de strafoplegging. De verdediging voerde aan dat het Hof ten onrechte deze verklaring had meegenomen in de beoordeling van de strafmaat. De Hoge Raad verwierp deze klacht, omdat het Hof op basis van de wetgeving vrij was om de verklaring in zijn overwegingen te betrekken.

De Hoge Raad heeft ook de motivering van de straf door de rechtbank overgenomen, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was, ondanks zijn autismespectrumstoornis. De Hoge Raad concludeerde dat de opgelegde straf door de rechtbank passend was, maar dat de overschrijding van de redelijke termijn een aanpassing van de straf vereiste. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de rechten van slachtoffers in het strafproces.

Uitspraak

6 november 2012
Strafkamer
nr. S 11/02145
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 april 2011, nummer 21/000014-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Norgerhaven" te Veenhuizen.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte "acht heeft geslagen op (...) de opmerkingen van de nabestaanden over de straftoemeting", zoals weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op enig moment in of omstreeks de periode van 7 januari 2010 tot en met 11 februari 2010 te Kesteren, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] met een scherp voorwerp in het lichaam en/of een of meer lichaamsdelen heeft gestoken en/of gesneden tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden."
3.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2011 houdt onder meer het volgende in:
"De voorzitter deelt mede dat de nabestaanden van het slachtoffer, [de nabestaanden], een schriftelijke slachtofferverklaring hebben opgestuurd en vraagt de tolk om deze verklaring te vertalen en voor te lezen.
De tolk vertaalt vervolgens de schriftelijke slachtofferverklaring.
De raadsvrouw merkt halverwege het voorlezen van de slachtofferverklaring op dat zij dit geen echte slachtofferverklaring vindt omdat het niet alleen gaat over de gevolgen die het tenlastegelegde bij de nabestaanden teweeg heeft gebracht.
De voorzitter zegt toe dat het Hof slechts acht zal slaan op het gedeelte van de brief waarin de nabestaanden schrijven over de gevolgen van de dood van hun zoon, te weten:
'Wij zijn in grote stress, na de moord op onze zoon. De moordenaar van onze zoon was een kennis van onze zoon. We zijn het niet eens met wat de rechtbank heeft geoordeeld, voor wat betreft de lengte van de gevangenisstraf. Toen ik hoorde dat onze zoon was overleden waren wij ontzettend geschrokken. Tot op de dag van vandaag kunnen wij het moeilijk tot ons laten komen. We denken iedere dag aan hem en wat er gebeurd is en op welke manier. We denken er vooral aan of de verdachte de juiste straf krijgt die hij verdiend heeft. De moeder van het slachtoffer gebruikt vanaf de dag dat ze hoorde van de dood van haar zoon antidepressiva en ze krijgt psychiatrische hulp. Alle mensen die close waren met [slachtoffer] zijn diep onder de indruk van het gemis en vinden allemaal dat de straf te laag is. Temeer omdat de verdachte gevraagd had om strafvermindering, dat kan gewoon niet. Wij vinden dat hij het niet verdient om een kortere straf te krijgen.'"
3.2.3. Het Hof heeft in het bestreden arrest ter motivering van de strafoplegging van negen jaren gevangenisstraf ter zake van doodslag het volgende overwogen:
"Het hof kan zich vinden in de motivering van de straf door de rechtbank en neemt de navolgende overweging met betrekking tot de straf daarom over.
De rechtbank heeft ten aanzien van de strafoplegging het volgende overwogen:
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
de persoon en de persoonlijke en omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie, d.d. 12 november 2010, betreffende verdachte;
• een pro justitia rapportage d.d. 7 mei 2010 van de psychiater A.E.Grochowska;
• een pro justitia rapportage d.d. 25 mei 2010 van de forensisch psycholoog P.E.Geurkink;
• een pro justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum, d.d. 9 december 2010.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte heeft zijn huisgenoot van het leven beroofd. Levensdelicten behoren tot de meest ernstige feiten die strafbaar zijn gesteld. Verdachte heeft daarmee ontegenzeggelijk zeer groot leed toegebracht aan de nabestaanden. Dit leed wordt eens te meer verergerd doordat verdachte weigert opening van zaken te geven en de schuld afschuift op een onbekende persoon, die het slachtoffer op eigen verzoek zou hebben omgebracht. De nabestaanden blijven hierdoor voor eeuwig in het ongewisse over de achtergronden van dit alles en vooral over de vraag: waarom.
Uit het omtrent verdachte opgemaakte rapport van het Pieter Baan Centrum blijkt dat verdachte is gediagnosticeerd als iemand met een autismespectrum stoornis, meer in het bijzonder met het syndroom van Asperger. Er is een opvallende rigiditeit in het denken en er zijn kwalitatieve beperkingen in de sociale interactie en communicatie. Zijn beperkt inlevingsvermogen gaat gepaard met bizarre en occulte preoccupaties. Door deze stoornis kunnen in tijden van stress tijdelijk (rand)psychotische belevingen ontstaan die een beperking in de realiteitstoetsing teweegbrengen (de regelmatige voorkomende automutilatie kan hiervoor een aanwijzing opleveren). Echter, zonder wetenschap over de feitelijke toedracht van het overlijden van het slachtoffer en de mate van betrokkenheid van verdachte hierbij, kunnen de gedragsdeskundigen geen advies geven over de eventuele doorwerking van de autismestoornis in het handelen en daarmee over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte, gerelateerd aan het tenlastegelegde delict. In verband hiermee, moet de rechtbank uitgaan van volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een gevangenisstraf als hierna te melden.
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf een juiste en passende straf is. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal aan verdachte daarom dezelfde straf worden opgelegd als door de rechtbank werd opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd."
3.3.1. Bij de beoordeling van het middel is de volgende wettelijke bepaling van belang:
Art. 51b, tweede lid, Sv, in werking getreden met ingang van 1 januari 2011, luidende:
"Het slachtoffer kan aan de officier van justitie verzoeken documenten die hij relevant acht voor de beoordeling van de zaak tegen de verdachte of van zijn vordering op de verdachte aan het dossier toe te voegen."
3.3.2. De memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat heeft geleid tot de invoering van de wet Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces houdt met betrekking tot het bepaalde in art. 51b Sv onder meer in:
"Nieuw is het voorstel voor een recht op aanvulling van de processtukken; een verbetering van de rechtspositie van het slachtoffer die voortvloeit uit het EU-kaderbesluit en tevens is voorgesteld door de onderzoekers. De zogenaamde Victim Impact Statements, schriftelijke slachtofferverklaringen, kunnen onder deze noemer eveneens in het strafdossier worden gevoegd.
(...)
Artikel 51b (recht op kennisneming van en toevoeging aan processtukken)
(...)
Het opmaken en toevoegen van de schriftelijke slachtofferverklaring in dezelfde categorie van gevallen die nu in aanmerking komen voor de uitoefening van het spreekrecht is in overleg met Slachtofferhulp Nederland voorbereid. Landelijk is het per 1 mei 2004 mogelijk om een schriftelijke slachtofferverklaring aan het dossier in de zaak tegen de verdachte toe te voegen."
(Kamerstukken II 2004-2005, 30 143, nr. 3, p. 11, 20 en 21)
3.4. Het Hof heeft de schriftelijke slachtofferverklaring van de nabestaanden van [slachtoffer] op de voet van het hier toepasselijke art. 51b, tweede lid, Sv in verbinding met art. 51e, tweede lid, Sv aangemerkt als behorende tot de stukken van het dossier. Het stond het Hof dan ook vrij op de inhoud van die verklaring acht te slaan. De klacht dat het Hof daarop geen acht mocht slaan voor zover in die verklaring opmerkingen over de op te leggen straf voorkomen, faalt dan ook.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van negen jaren.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze acht jaren en negen maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 6 november 2012.