ECLI:NL:HR:2012:BX8465
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Oordeel over redelijke termijn in ontnemingsprocedure en cassatiefase
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met betrekking tot een ontnemingsvordering. De zaak betreft de betrokkene, geboren in 1957, die in verband met wederrechtelijk verkregen voordeel werd aangesproken. De ontnemingsprocedure is gestart na een vonnis in de hoofdzaak op 15 oktober 2004 en heeft geleid tot een ontnemingsvonnis op 11 juli 2008. Het Hof had vastgesteld dat de lange duur van de procedure niet als een overschrijding van de redelijke termijn kon worden beschouwd, gezien de complexiteit van de zaak. De verdediging stelde echter dat de redelijke termijn was aangevangen op 8 oktober 2003, de datum waarop de machtiging voor het strafrechtelijk financieel onderzoek aan de betrokkene was betekend. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de redelijke termijn op 1 oktober 2004 had moeten stellen, maar dat dit niet leidde tot cassatie van de uitspraak. Wel werd de opgelegde betalingsverplichting van € 2.334.736,- verminderd, omdat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden door vertraging in de indiening van stukken. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak enkel wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting en verwerpt het beroep voor het overige.