ECLI:NL:HR:2012:BX8143

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00437
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsvoering en vervangende hechtenis in strafzaak tegen verdachte voor poging tot moord

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor poging tot moord op twee slachtoffers, waarbij hij op 20 februari 2007 in Hoorn met een vuurwapen op hen had geschoten. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak van het Hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de bij de aan de verdachte opgelegde verplichtingen tot betaling aan de Staat bevolen vervangende hechtenis. De Hoge Raad heeft de gevangenisstraf verminderd tot elf jaren en vier maanden en de vervangende hechtenis voor de schadevergoedingen aan de slachtoffers aangepast, zodat deze niet meer dan het wettelijk toegestane maximum van een jaar bedraagt.

De zaak kwam voor de Hoge Raad na een beroep in cassatie door de verdachte, die door zijn advocaat, mr. B.P. de Boer, werd vertegenwoordigd. De Advocaat-Generaal Silvis had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een kennelijke misslag had gemaakt in de bewijsvoering met betrekking tot de identiteit van de schutter, maar dat dit niet tot cassatie leidde. De Hoge Raad heeft de verklaringen van getuigen en de bewijsvoering van het Hof in samenhang beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte de schutter was, ondanks zijn ontkenning.

De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot een verdere vermindering van de gevangenisstraf met acht maanden. De uiteindelijke beslissing van de Hoge Raad was om de gevangenisstraf te verminderen en de vervangende hechtenis te herzien, waarbij de rechten van de slachtoffers werden gewaarborgd.

Uitspraak

6 november 2012
Strafkamer
nr. S 10/00437
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 november 2009, nummer 23/003611-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Norgerhaven" te Veenhuizen.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel komt op tegen de motivering van de bewezenverklaring.
2.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1. hij op 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, het volgende heeft gedaan:
- verdachte is naar een met genoemde [slachtoffer 1] afgesproken plaats gegaan en
- verdachte was voorzien van een vuurwapen en
- verdachte heeft meerdere kogels geschoten in het lichaam van [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, het volgende heeft gedaan:
- verdachte heeft kogels geschoten in het lichaam van [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.3.1. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op het volgende bewijsmiddel:
"14. Een proces-verbaal met nummer 20070410 1000 1758 2071 van 10 april 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], doorgenummerde pagina's G53 336 t/m 342.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 10 april 2007 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van getuige [getuige 1]:
Ik ben getuige geweest van de schietpartij bij coffeeshop [A] op het Kerkplein in Hoorn op 20 februari 2007. Ik zag [betrokkene 1] en [slachtoffer 1] richting [B] lopen. Toen ze iets voorbij de terrasafscheiding waren, zag ik dat een andere persoon hen tegemoet liep en schoot. Ik zag dat hij het vuurwapen uit de zak van zijn sweater haalde en toen zag en hoorde ik dat hij schoot. De schutter stond op één à anderhalve meter van [slachtoffer 1]. Face to face is er één keer geschoten. Toen [slachtoffer 1] wegrende kreeg hij nog een paar kogels van de schutter. Vervolgens zag ik dat hij naast de deur van [A] in elkaar zakte. Vervolgens zie ik dat de schutter met zijn rechterhand over de terrasafscheiding gaat en op [slachtoffer 1] schoot. Ik zag dat de schutter wegrende. Toen de schutter wegrende herkende ik hem als zijnde: [verdachte]. Zijn capuchon ging namelijk af. Ik zag zijn gezicht. Ik ken [verdachte] via zijn broertje [betrokkene 2]."
2.3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"De positie van de schutter
(...)
Voorts heeft de getuige [getuige 1] tegenover de politie verklaard (proces-verbaal van verhoor d.d. 10 april 2007) dat hij heeft gezien dat de schutter [slachtoffer 1] tegemoet liep en schoot. De getuige zag dat de schutter het vuurwapen tevoorschijn haalde en vanaf één à anderhalve meter op [slachtoffer 1] schoot. Volgens de getuige is er face to face één keer geschoten en kreeg [slachtoffer 1] daarna nog een paar kogels van de schutter. [Slachtoffer 1] is bij de deur van [A] in elkaar gezakt. Vervolgens heeft de getuige gezien dat de schutter met zijn rechterhand over de terrasafscheiding heen ging en zijn vuurwapen leegschoot, waarbij de schutter zelfs tot tweemaal toe de trekker bleef overhalen toen het wapen leeg was. Daarna rende de schutter weg.
(...)
Wellicht ten overvloede overweegt het hof ten aanzien van de verklaring van de getuige [getuige 1] dat niets zich verzet tegen het gebruik van deze verklaring met betrekking tot het bewijs van de positie van de schutter. Immers, het enkele feit dat het hof, zoals ook de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan, de verklaring van deze getuige niet tot bewijs zal bezigen met betrekking tot de identiteit van de schutter staat er niet aan in de weg deze verklaring wel tot bewijs van andere omstandigheden aan te wenden."
en voorts:
"De schutter
[Betrokkene 1] heeft in zijn eerste verklaringen, afgelegd kort na het schietincident, tegenover de politie (proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 februari 2007, proces-verbaal van verhoor d.d. 21 februari 2007 en proces-verbaal van verhoor d.d. 22 februari 2007), steeds verklaard dat [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) de schutter is. Later heeft deze getuige zijn verklaringen op dit punt afgezwakt.
Ter terechtzitting in hoger beroep als getuige gehoord heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij de verdachte niet heeft zien staan, toen er werd geschoten, maar dat hij vanuit zijn intuïtie heeft verklaard dat het de verdachte was die schoot.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep dan ook betoogd dat de verklaringen van [betrokkene 1], waarin hij de verdachte als de schutter aanwijst, niet betrouwbaar zijn en als zodanig niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Het hof verwerpt dit verweer. Anders dan de raadsman acht het hof de verklaringen van [betrokkene 1], afgelegd kort na het schietincident, wel betrouwbaar, aangezien hij eensluidend en consistent heeft verklaard over hetgeen hij heeft waargenomen.
Op 21 februari 2007 heeft [betrokkene 1] onder andere verklaard: "Er was een afscheiding van het terras tussen [A] en [B]. Aan die kant zag ik [verdachte] staan. Uit zijn richting kwam het geluid van de knallen, de schoten zeg maar. Ik zag [verdachte] een paar moves maken, waarbij hij met zijn hand over die afscheiding heen wees en meteen daarna hoorde ik die knallen." Op 22 februari 2007 heeft hij verklaard: "Ik stond met mijn broertjes en [verdachte] stond er nog niet bij. Ik zag hem pas de laatste twee meter komen, toen hij naar de afscheiding tussen de kroeg en [A] liep. Op dat moment hoorde ik [slachtoffer 1] in het Turks iets zeggen wat ik niet kon verstaan. Ik zag wel dat die groep van [slachtoffer 1] zich op dat moment begon te groeperen. Inmiddels zag ik [verdachte] in de richting van de kroeg lopen, de capuchon van zijn jas over zijn hoofd heen en ik zag hem over het scherm wat als scheiding tussen de kroeg en [A] staat heen hangen en ik zag zijn arm ook over het scherm heengaan. Onmiddellijk zag en hoorde ik dat [verdachte] begon te schieten. Ik zag vuurflitsen uit de richting van [verdachte] komen. Ik zag geen vuurwapen in de hand van [verdachte]. Volgens mij en dat weet ik eigenlijk wel zeker heeft [verdachte] de mouw van zijn jas of trui over zijn hand heen getrokken. Ik schat dat de afstand tussen [slachtoffer 1] en [verdachte] met die scheiding ertussen ongeveer 40 cm of 50 cm was, toen [verdachte] op [slachtoffer 1] schoot. Ik hoorde beng beng beng beng. [verdachte] schoot met zijn rechterhand. Hij heeft flink lopen knallen die klootzak. Toen dit gebeurde zag ik [slachtoffer 1] langzaam naar de grond in elkaar zakken."
Het enkele feit dat de getuige zijn verklaringen in de loop van de tijd is gaan afzwakken, doet naar het oordeel van het hof aan de betrouwbaarheid van zijn eerste verklaringen niets af. Het hof zal deze verklaringen dan ook bezigen tot bewijs.
De verklaringen van [betrokkene 1] worden ondersteund door de verklaring van [betrokkene 3], de vriendin van [betrokkene 1]. Zij verklaart (proces-verbaal van verhoor d.d. 22 februari 2007) over het moment dat [betrokkene 1] thuiskwam in de nacht van 20 op 21 februari 2007: "[Betrokkene 1] was in paniek. Hij kwam binnen en greep me beet. Hij schreeuwde niet, maar hij zei: Hij is dood, hij is dood, ze hebben hem doodgeschoten. Ik raakte in paniek en vroeg hem: Heb jij het gedaan? [Betrokkene 1] zei toen: nee nee nee, [verdachte] heeft het gedaan, [verdachte]."
Tevens worden de verklaringen van [betrokkene 1] ondersteund door de verklaringen van [betrokkene 4], [slachtoffer 2] en [betrokkene 5].
[Betrokkene 4] heeft immers verklaard (proces-verbaal van verhoor d.d. 22 februari 2007) dat vanaf de rechterkant van hem werd geschoten. "Daar staan [verdachte] en [betrokkene 6] (het hof begrijpt: [betrokkene 6]) achter het scherm, het scherm waar vanachter geschoten is." Hij ziet een pistool van rechts en vlammen en iemand met een capuchon. Na het schieten ziet hij dat [betrokkene 6] en [verdachte] weg zijn.
[Slachtoffer 2] verklaart (proces-verbaal van verhoor d.d. 18 juli 2007) dat een jongen met dreads, over wie hij later heeft gehoord dat dit [betrokkene 6] moest zijn, rechts van [betrokkene 1] staat vlakbij die afscheiding. Daarnaast zag hij die [verdachte] staan. [Verdachte] kent hij, omdat die bij hem in de winkel wel eens boodschappen kwam doen en daar ook vlakbij woont op de Astronautenweg. Hij verklaart: "lk heb [verdachte] dus ook gezien en die liep achter [betrokkene 6] langs naar die afscheiding. Ik herkende [verdachte] vanwege zijn criminele hoofd en omdat ik hem altijd in de winkel had met zijn gepoch en zijn gouden ketting om zijn nek."
Tenslotte heeft [betrokkene 5], de vriendin van [betrokkene 6], bij de politie verklaard (proces-verbaal van verhoor d.d. 4 april 2007) dat ze van [betrokkene 6] had gehoord dat '[verdachte]' achter [betrokkene 6] langs in het wilde weg begon te schieten. Het hof begrijpt in dit verband dat met '[verdachte]' de verdachte wordt bedoeld, gelet op hetgeen [betrokkene 7], de halfzus van de verdachte, op 25 maart 2007 bij de politie daaromtrent heeft verklaard.
Deze verklaring van [betrokkene 5] komt overeen met hetgeen [betrokkene 6] zelf heeft verklaard (proces-verbaal van verhoor d.d. 27 februari 2007): "Opeens wordt er vanachter mijn schouder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8,... ik heb het niet geteld maar er werd geschoten. Ik zag dat degene die schoot wegrende. Ik zag hoe [slachtoffer 1] geraakt werd en ik zag flitsen. Ik zag degene doorschieten, hij bleef maar doorschieten. Ik ben hem toen meteen gesmeerd."
De verdachte heeft stelselmatig ontkend dat hij de schutter is geweest. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij niet achter de terrasafscheiding heeft gestaan, maar dat hij bij het urinoir op het Kerkplein heeft gestaan, meters verwijderd van [A] en de slachtoffers. Ten aanzien van de andersluidende getuigenverklaringen heeft de verdachte slechts aangevoerd dat deze getuigen niet de waarheid spreken. Hoewel daartoe uitdrukkelijk ter terechtzitting in hoger beroep in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft de verdachte zijn stelling dat de hem belastende getuigen liegen niet aannemelijk gemaakt. Voorts is in het dossier geen enkele onderbouwing voor de lezing van de verdachte te vinden. Ook de omstandigheid dat de verdachte na het schietincident is gevlucht, zich verborgen heeft gehouden en geen uitleg heeft gegeven op punten, waar dat wel was aangewezen, komt de geloofwaardigheid van de verdachte niet ten goede. Het hof acht de lezing van de verdachte met betrekking tot diens rol bij het schietincident dan ook niet geloofwaardig en gaat daar aan voorbij.
Het hof acht op grond van genoemde getuigenverklaringen in samenhang met hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het vuurwapen, de schutter en de positie van de schutter bewezen dat het de verdachte is geweest die met een vuurwapen kogels op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft afgevuurd."
2.4. De hiervoor onder 2.3.1 weergegeven, door het Hof tot bewijs gebezigde verklaring van [getuige 1] houdt onder meer in dat hij de schutter herkende als [verdachte]. 's Hofs nadere bewijsoverwegingen houden evenwel in dat dit onderdeel van de verklaring van [getuige 1] niet tot het bewijs zal worden gebezigd. Het middel, dat daarover terecht klaagt, behoeft evenwel op grond van het navolgende niet tot cassatie te leiden. In aanmerking genomen dat het Hof in zijn nadere bewijsoverwegingen de verklaring van [getuige 1] uitdrukkelijk heeft gebezigd in verband met "de positie van de schutter" doch niet in verband met (de identiteit van) "de schutter", moet worden aangenomen dat het op de identiteit van de schutter betrekking hebbende gedeelte als gevolg van een kennelijke misslag is opgenomen in de hiervoor onder 2.3.1 weergegeven verklaring van [getuige 1]. De Hoge Raad leest het arrest van het Hof met verbetering van deze misslag. Daardoor komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen.
2.5. Het middel faalt derhalve.
3. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het vierde middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen in totaal meer vervangende hechtenis heeft verbonden dan wettelijk is toegestaan.
4.2. Het Hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van respectievelijk € 80.000,- en € 15.000,-. Daarbij heeft het Hof de vervangende hechtenis bepaald op respectievelijk 365 en 110 dagen.
4.3. Ingevolge art. 36f, zesde lid (oud), in verbinding met art. 24c, eerste lid, Sr dient de rechter bij het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, te bevelen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast. Die vervangende hechtenis mag in een geval als het onderhavige waarin sprake is van samenloop als bedoeld in art. 57 Sr, op grond van art. 60a in verbinding met art. 24c, derde lid, Sr ten hoogste een jaar bedragen.
4.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het middel terecht is voorgesteld. De Hoge Raad zal zelf de duur van de vervangende hechtenis aldus verminderen dat is voldaan aan het wettelijk bepaalde maximum van een jaar.
5. Beoordeling van het vijfde middel
5.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
5.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twaalf jaren. In de omstandigheid dat de Hoge Raad als gevolg van de bij de inzending van de stukken opgetreden vertraging die meer dan twaalf maanden bedraagt, eerst thans uitspraak kan doen, vindt de Hoge Raad aanleiding de opgelegde gevangenisstraf te verminderen met acht maanden.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de bij de aan de verdachte opgelegde verplichtingen tot betaling aan de Staat bevolen vervangende hechtenis;
vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze elf jaren en vier maanden beloopt;
beveelt
a. dat het aan de Staat te betalen bedrag van € 80.000,- ten behoeve van [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door 307 dagen hechtenis;
b. dat het aan de Staat te betalen bedrag van € 15.000,- ten behoeve van [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats], bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door 58 dagen hechtenis;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 6 november 2012.