ECLI:NL:HR:2012:BX8093

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/05751
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over inbeslaggenomen voorwerpen en strafvermindering wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 oktober 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Utrecht, locatie Nieuwegein', had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof. De advocaat van de verdachte, mr. Th.J. Kelder, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover er geen beslissing is genomen over de inbeslaggenomen voorwerpen en heeft strafvermindering voorgesteld.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de bestreden uitspraak in strijd is met artikel 353, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), omdat er geen beslissing is genomen over de inbeslaggenomen geldkist en vier huishoudelijke voorwerpen. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat deze opnieuw kan worden berecht met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen. Daarnaast heeft de Hoge Raad de opgelegde gevangenisstraf verminderd van vier jaren en elf maanden naar vier jaren en acht maanden, omdat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden.

De Hoge Raad heeft verder geoordeeld dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak van de Hoge Raad is dus een belangrijke bevestiging van de noodzaak om beslissingen te nemen over inbeslaggenomen voorwerpen en het belang van het respecteren van de redelijke termijn in strafzaken.

Uitspraak

30 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 11/05751
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 februari 2011, nummer 23/003806-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Utrecht, locatie Nieuwegein" te Nieuwegein.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover geen beslissing is genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen alsmede wat betreft de strafoplegging, tot strafvermindering en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte geen beslissing heeft genomen ten aanzien van een inbeslaggenomen geldkist en een viertal huishoudelijke voorwerpen.
3.2. Op de in de conclusie onder 16 weergegeven gronden moet worden aangenomen dat met toepassing van art. 94 Sv een geldkist en vier niet nader omschreven huishoudelijke voorwerpen, in de beslagstukken aangeduid met de nummers
38 en 40, zijn inbeslaggenomen alsook dat ten aanzien daarvan nog geen last tot teruggave is gegeven.
3.3. De bestreden uitspraak houdt in strijd met art. 353, eerste lid, Sv geen beslissing in ten aanzien van deze inbeslaggenomen voorwerpen. Het middel klaagt hierover terecht.
4. Beoordeling van het vierde middel
4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren en elf maanden.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover daarin geen beslissing is genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen geldkist en een viertal huishoudelijke voorwerpen (de beslagnummers 38 en 40), alsmede wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze vier jaren en acht maanden beloopt;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak wat betreft de inbeslaggenomen geldkist en een viertal huishoudelijke voorwerpen (de beslagnummers 38 en 40) op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 30 oktober 2012.