ECLI:NL:HR:2012:BX7184
Hoge Raad
- Cassatie
- A-G IJzerman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ambtelijk verzuim en bewijsvoering bij belastingaanslagen voor coffeeshop
In deze zaak, die betrekking heeft op de beroepen in cassatie van X, de belanghebbende, tegen de uitspraak van het gerechtshof te Arnhem van 15 juni 2011, zijn de zaken genummerd 11/03452 en 11/03456. De belanghebbende exploiteerde een coffeeshop en de centrale vraag in deze conclusie is of er sprake is van een ambtelijk verzuim dat navordering over het jaar 2003 in de weg staat. De Inspecteur had de winst gecorrigeerd naar een brutowinstpercentage van 100%, terwijl de aangifte van de belanghebbende een veel lager percentage aangaf. De belanghebbende beroept zich op ambtelijk verzuim, stellende dat de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag niet de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen.
De A-G stelt dat de Inspecteur gehouden is om de aangifte aan een onderzoek te onderwerpen, waarbij het brutowinstpercentage een cruciaal gegeven is. Indien het percentage sterk afwijkt van bekende normen, dient de Inspecteur nadere gegevens en uitleg van de belanghebbende te verlangen voordat hij overgaat tot aanslagoplegging. Het niet doen van dit onderzoek kan worden gekwalificeerd als een ambtelijk verzuim. De A-G concludeert dat de Inspecteur, door de aanslag op te leggen conform de aangifte zonder nader onderzoek, inderdaad een ambtelijk verzuim heeft begaan.
Daarnaast wordt in de conclusie ingegaan op de verwerping van de administratie van de belanghebbende en de daaropvolgende omkering van de bewijslast. De A-G merkt op dat het bij de exploitatie van een coffeeshop niet realistisch is om te verwachten dat de ondernemer over inkoopfacturen beschikt, gezien de strafrechtelijke positie van de leveranciers. De administratie moet echter zo zijn ingericht dat deze controleerbaar is. De A-G concludeert dat er sprake is van een ernstig gebrek in de administratie van de belanghebbende, wat de omkering van de bewijslast rechtvaardigt.
De conclusie van de A-G is dat het beroep in cassatie van de belanghebbende in de zaak met nummer 11/03452 gegrond moet worden verklaard, terwijl het beroep in de zaak met nummer 11/03456 ongegrond is. De uitspraak van de derde kamer volgt.