2.2.1. Bij de stukken van het geding bevindt zich het door de verzoekende Staat gedane verzoek tot uitlevering van 23 november 2011. Dat verzoek, dat ertoe strekt de opgeëiste persoon (verder) te kunnen vervolgen ter zake van de daarin omschreven feiten, houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"Verdachte om wiens uitlevering wordt verzocht: [de opgeëiste persoon] (...) die is aangehouden bij operaties, gericht op de terroristische organisatie Hizbollah in Istanbul, zich in 1991 aansloot bij de terroristische organisatie Hizbullah toen hij studeerde aan de faculteit Tandheelkunde van de Dicle Universiteit. Vanaf die tijd heeft hij, na een politieke training te hebben gevolgd aan de Haci Hamit moskee in Diyarbakir, gefungeerd als verantwoordelijke persoon voor de Hamit-, Hasirli-, Dortayakli-, Hocaoglu-, Kavas-i-Sagir- Hüsrevpasa en de Hz. Ömermoskee. Hij organiseerde activiteiten vanuit de organisatie in deze moskeeën, waarvoor hij verantwoordelijk was en verstrekte activiteitenverslagen aan zijn meerderen. In 1993 verstrekt hij een curriculum vitae en een foto aan de organisatie waarvan hij lid was. In 1994 werd hij in het kader van een herindeling van de organisatie aangesteld als verantwoordelijke voor het gebied Sur Içi en werd hem de codenaam Isa verstrekt om zijn anonimiteit te waarborgen. In 1996 richtte hij aan hemzelf gelieerde actie- en ondervragingseenheden van de militaire vleugel op. Door middel van deze eenheden heeft in overeenstemming met de doelen van de organisatie waarvan hij lid was [het volgende plaatsgevonden];
1) Voor de ontvoering van en, nadat zij waren ondervraagd, de moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in april 1996 werden instructies gegeven door [betrokkene 1]. De instructies voor de actie werden overgebracht door [betrokkene 2]. Verantwoordelijk voor de ontvoering was [De opgeëiste persoon], uitvoerders van de actie waren [betrokkene 3] en [betrokkene 4]. Ondervragers waren [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en schutter was [betrokkene 7].
2) Voor de ontvoering van en, nadat hij was ondervraagd, de moord op [slachtoffer 3] op 06-04-1997 werden instructies gegeven door [betrokkene 1]. De instructies voor de actie werden overgebracht door [betrokkene 2]. Verantwoordelijk voor de ontvoering was [de opgeëiste persoon]. Ondervragers waren [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en schutter was [betrokkene 7].
3) Voor de ondervraging en de moord op [slachtoffer 4] op 06-09-1997 omdat hij spion zou zijn, waren instructies gegeven door [betrokkene 1]. De verantwoordelijke voor de actie binnen de eenheid was [betrokkene 2]. Ondervragers waren [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en schutter was [betrokkene 7].
4) Voor de ondervraging en de moord op [slachtoffer 5] op 29-07-1997 werden instructies gegeven door [betrokkene 1]. De instructies voor de actie werden overgebracht door [betrokkene 2]. Verantwoordelijk voor de ontvoering was [De opgeëiste persoon]. Ondervragers waren [betrokkene 5] en [betrokkene 8] en schutter was [betrokkene 7].
5) Voor de ondervraging en de moord op [slachtoffer 6], oud-Hizbullahlid, op 02-08-1997 werden instructies gegeven door [betrokkene 1]. De instructies voor de actie werden overgebracht door [betrokkene 2]. Verantwoordelijk voor de ontvoering binnen de eenheid was [de opgeëiste persoon]. De ontvoering werd uitgevoerd door [betrokkene 13], [betrokkene 4] en [de opgeëiste persoon]. Ondervrager was [betrokkene 6].
6) Voor de ondervraging en de moord op [slachtoffer 7], oud-Hizbollahlid, in 1997, werden instructies gegeven door [betrokkene 1]. De instructies voor de actie werden overgebracht door [betrokkene 2]. Verantwoordelijk voor de ontvoering was [de opgeëiste persoon], verantwoordelijken voor de eenheid waren [betrokkene 9], [betrokkene 10], [betrokkene 11] en [betrokkene 12]. Schutter was [betrokkene 11].
7) Voor de moord op [slachtoffer 8], Hizbollahlid, in 1997, werden instructies gegeven door [betrokkene 1]. De instructies voor de actie werden overgebracht door [betrokkene 2]. Verantwoordelijk voor de actie binnen de eenheid was [De opgeëiste persoon], schutters waren [betrokkene 11] en [betrokkene 14].
8) Voor de moord op [slachtoffer 9], Hizbullahlid, in 1997, werden instructies gegeven door [betrokkene 1]. De instructies voor de actie werden overgebracht door [betrokkene 2]. Verantwoordelijk voor de actie binnen de eenheid was [de opgeëiste persoon], schutters waren [betrokkene 4] en [betrokkene 13].
9) Voor het toebrengen van verwondingen met een mes aan [slachtoffer 10] op 03-12-1997 werden instructies gegeven door [betrokkene 1]. De instructies voor de actie werden overgebracht door [betrokkene 2]. Verantwoordelijk voor de actie binnen de eenheid was [de opgeëiste persoon], degenen die de actie uitvoeren waren [betrokkene 15] ... en [betrokkene 16] ...
In januari 1998 is hij na toestemming van de organisatie te hebben verkregen voor de behandeling van zijn aandoening naar de provincie Istanbul gegaan. Op aanwijzing van [betrokkene 17], die in maart 1998 was aangehouden, werden in de woning waar hij verbleef en die behoorde tot de desbetreffende cel van de organisatie in de provincie Diyarbakir, 2 pistolen in beslag genomen. Bij de herindeling van de provincie Istanbul nam hij de verantwoordelijkheid op zich voor het Anatolische deel van de stad.
Nadat op 27-10-2000 [betrokkene 18], de provinciaal verantwoordelijke voor Istanbul, werd aangehouden, werd hij voorgedragen voor de functie van verantwoordelijke voor de provincie Istanbul. Daar bleek dat op 28-05-2001 in de aan de betreffende cel van de organisatie behorende woning een groot aantal documenten van de organisatie in beslag was genomen, is door het Openbaar Ministerie een proces aanhangig gemaakt bij de Staatsveiligheidsrechtbank nr. 3 te Diyarbakir met de eis verdachte te straffen ingevolge het op zijn handelen van toepassing zijnde artikel 146/1 van het Turks Wetboek van Strafrecht (TCK) nr. 765. Het proces tegen verdachte is ingeschreven onder zaaknr. 2001/265 bij de Staatsveiligheidsrechtbank nr. 3 te Diyarbakir. Bij vonnis d.d. 04-04-2002 zaaknr. 2001/265 vonnisnr. 2002/93 is het tegen verdachte door het Openbaar Ministerie aanhangig gemaakte proces vanwege de juridische en feitelijke relatie die er tussen beide zaken bestaat samengevoegd met het procesdossier bij onze rechtbank met zaaknummer 2000/171. Behandeling van de zaak is voortgezet op basis van het dossier bij deze rechtbank met zaaknr. 2000/171. Vanwege het lidmaatschap van een terroristische organisatie, procesdossier van deze rechtbank met zaaknr. 2000/171 is verdachte ingevolge artikel 314/2 van het Turks Wetboek van Strafrecht nr. 5237 veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar. Nadat beroep is aangetekend, is bij arrest van de 9e Strafkamer van het Hof van Cassatie d.d. 26-01-2011, zaaknr. 2010/15387, arrest nr. 2011/359 het vonnis van deze rechtbank vernietigd waarna het dossier aan deze rechtbank is toegezonden met de mededeling, dat het handelen van verdachte valt onder de werkingssfeer van artikel 146/1 van het Turks Wetboek van Strafrecht nr. 765. Het dossier is ingeschreven hij deze rechtbank met zaaknr. 2011/76, waarna de behandeling is voortgezet.
Gebleken is dat verdachte in het procesdossier met zaaknr. 2011/76 als gedetineerd was vermeld en dat de behandeling van de zaak als zodanig is voortgezet.
Verdachte [de opgeëiste persoon] wordt momenteel gezocht vanwege het ten laste gelegde feit. Voor het aan verdachte ten laste gelegde feit voorziet artikel 146 van het Turks Wetboek van Strafrecht nr. 765 in een levenslange gevangenisstraf onder verzwaard regime. Conform artikel 102/1 van het Turks Wetboek van Strafrecht geldt voor dit type delicten een verjaringstermijn van 20 jaar. Niettegenstaande het feit dat het Turks Wetboek van Strafrecht nr. 5237 op 01-06-2005 in werking is getreden is bij vergelijking met verdachten die vanwege soortgelijke beschuldigingen terechtgestaan hebben, vastgesteld dat het Turks Wetboek van Strafrecht nr. 765 meer in het voordeel van verdachte is.
Volgens de Turkse nationale wet- en regelgeving geldt het door verdachte gepleegde delict niet als een politiek, militair of economisch delict, maar als terreurdelict.
Bij uitlevering van verdachte [de opgeëiste persoon] aan Turkije zal hij ingevolge de regel "non bis in idem" in ons land niet terechtstaan vanwege een in uw land gepleegd delict waarvoor hij in uw land berecht is.
Verdachte zal slechts worden berecht voor het delict waarop het uitleveringsverzoek betrekking heeft. In het geval dat er sprake blijkt te zijn van een delict dat onder de werkingssfeer van het Turks strafrecht valt en vóór de datum van de uitlevering is gepleegd zal ingevolge het "Specialiteitsbeginsel" een verzoek om toestemming worden gedaan, en wanneer geen toestemming wordt verleend zal er geen sprake zijn van berechting vanwege feiten die niet vallen onder het delict waarop het uitleveringsverzoek betrekking heeft.
Wanneer er nadat uitlevering heeft plaatsgevonden een wijziging optreedt in de aard of hoedanigheid van het delict dan wel er sprake is van straf voor een nieuw delict, zal voor het in ons verzoek vermelde delict toestemming worden gevraagd van de uitleverende staat en wanneer geen toestemming wordt verleend zal het, ook als het delict volgens de rechtbank wettig en overtuigend is vast komen te staan, niet mogelijk zijn een zwaardere straf op te leggen dan welke vermeld is in het uitleveringsverzoek.
Bij wet nr. 5190 zijn de Staatsveiligheidsrechtbanken opgeheven en ingevolge de aan het Turks Wetboek van Strafvordering nr. 1412 toegevoegde artikelen 394/a, b, c en d zijn de Rechtbanken voor Zware Strafzaken opgericht om recht te spreken met betrekking tot terreurdelicten. De wettelijke regeling hiervan alsmede de oprichting van de rechtbanken is d.d. 04-12-2004 aanvaard door de Turkse Grote Nationale Assemblee en is opnieuw geregeld in de artikelen 250, 251 en 252 van het Turks Wetboek van Strafrecht dat op 01-06-2005 in werking is getreden.
De betreffende wettelijke regelingen zijn getroffen in het kader van aanpassing aan de Europese Unie. Ingeval van verschillen ten aanzien van strafmaat en overige bepalingen tussen de artikelen van de d.d. 01-06-2005 in werking getreden wet en die van de eerder vigerende wet zal worden vastgesteld welke wetsartikelen in het voordeel van verdachte zijn, en zullen deze worden toegepast.
Bij uitlevering van verdachte zal hij zich uiteraard kunnen beroepen op de rechten en garanties die de Turkse nationale wet- en regelgeving, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bieden.
Als bijlage bij het verzoek zijn gevoegd de volgens het Europees Uitleveringsverdrag en de Turkse nationale wet- en regelgeving benodigde informatie en documenten. Indien gewenst zal aanvullende informatie worden verstrekt wanneer daartoe een redelijke extra termijn wordt verleend.
Ik verzoek u dan ook ingevolge artikel 16 van het Europees Uitleveringsverdrag en artikel 1/d, e en f van het Europees Verdrag tot Bestrijding van Terrorisme verdachte [de opgeëiste persoon] op internationaal niveau door middel van een "rood bulletin" op te sporen en hem bij aanhouding uit te leveren aan ons land, en hem tot aan zijn uitlevering tijdelijk in bewaring te stellen."