ECLI:NL:HR:2012:BX6925

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/04890
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor medeplegen van zware mishandeling en poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 oktober 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld tot een gevangenisstraf van 226 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en daarnaast tot een taakstraf van 240 uren. De Hoge Raad constateerde dat het Hof een kennelijke misslag had gemaakt in de strafmotivering, aangezien het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf niet in overeenstemming was met de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis had doorgebracht. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak gelezen met verbetering van deze misslag, waardoor de opgelegde gevangenisstraf werd gecorrigeerd naar 226 dagen, waarvan 196 dagen voorwaardelijk. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat er geen grond was voor vernietiging van de uitspraak van het Hof. De zaak betreft de strafrechtelijke beoordeling van de feiten die hebben geleid tot de veroordeling van de verdachte voor medeplegen van zware mishandeling en poging tot zware mishandeling. De Hoge Raad heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, zoals in het arrest vermeld.

Uitspraak

23 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 11/04890
EC/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 17 januari 2011, nummer 21/000614-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Almelo van 5 februari 2010 - de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van zware mishandeling" en 3. "poging tot zware mishandeling" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 226 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N. Brands, advocaat te Goor, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde vrijheidsstraf en tot bepaling van de vrijheidsstraf op 210 dagen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de strafoplegging onbegrijpelijk is nu het Hof, anders dan het heeft overwogen in de strafmotivering, een gevangenisstraf heeft opgelegd waarvan het onvoorwaardelijke deel uitstijgt boven de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd.
3.2. Het bestreden arrest houdt in:
"Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, gecombineerd met een taakstraf, een passende en geboden reactie vormt op het door verdachte begane strafbare feit."
3.3. De zich in het dossier bevindende stukken houden in dat de verdachte in de onderhavige zaak op 21 januari 2009 in verzekering is gesteld, en dat het Gerechtshof te Arnhem de voorlopige hechtenis bij beschikking van 18 februari 2009 met ingang van 20 februari 2009 heeft geschorst. In aanmerking genomen dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat de voorlopige hechtenis op enig ander moment gelegen tussen 21 januari 2009 en 20 februari 2009 geschorst is geweest, dan wel de schorsing van de voorlopige hechtenis na 20 februari 2009 is opgeheven, dient ervan te worden uitgegaan dat de verdachte dertig dagen uit hoofde van de onderhavige zaak gedetineerd is geweest.
3.4. In aanmerking genomen dat het Hof blijkens de hiervoor weergegeven overweging onmiskenbaar heeft bedoeld een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk zou zijn aan de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, berust de onder 1 vermelde straf op een kennelijke misslag. De Hoge Raad leest de bestreden uitspraak met verbetering van deze misslag, te weten dat aan de verdachte een gevangenisstraf is opgelegd van 226 dagen, waarvan 196 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het middel komt daardoor de feitelijke grondslag te ontvallen.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verstaat dat het Hof aan de verdachte een gevangenisstraf heeft opgelegd van 226 dagen, waarvan 196 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 23 oktober 2012.