ECLI:NL:HR:2012:BX6714
Hoge Raad
- Cassatie
- W. van Ballegooijen
- A.G. Wattel
- Rechtspraak.nl
Fiscale eenheid en renteheffing binnen concernstructuren
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om de fiscale behandeling van intra-eenheidsrentebetalingen binnen een concern dat gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om groepsvennootschappen in een fiscale eenheid op te nemen. De betrokken vennootschappen zijn opgericht naar Nederlands recht en behoren tot hetzelfde concern, waarbij de eenheidsmoeder (X1) feitelijk op de voormalige Nederlandse Antillen is gevestigd. De vennootschap Beheer, gevestigd in Nederland, heeft kapitaal terugbetaald aan haar moeder X1, wat naar Nederlands belastingrecht onzichtbaar was door de fiscale eenheid. De centrale vraag in deze procedure is of de intra-eenheidsrentebetalingen zichtbaar zijn voor de toepassing van de Belastingregeling voor houdstermaatschappijen (BRK) en of Nederlandse heffing over de interne rente in strijd is met EU-recht.
De Rechtbank en het Hof hebben de beroepen van de belanghebbenden ongegrond verklaard. In cassatie betogen de belanghebbenden dat zij ten onrechte niet zijn aangemerkt als houdstervennootschap, waardoor de rentebaten op de intra-eenheidslening ten onrechte tegen meer dan 4% in Nederland zijn belast. Daarnaast wordt betoogd dat het Hof ten onrechte de interne rentestroom tussen de fiscale eenheidsmaatschappijen fiscaal onzichtbaar heeft geacht en dat de Nederlandse vennootschapsbelastingheffing over de rente op de interne lening in strijd is met het EU-recht.
De Advocaat-Generaal Wattel heeft in zijn conclusie onderzocht of recente jurisprudentie en kritiek in de literatuur aanleiding geven tot een andere uitkomst dan de eerdere uitspraken van de feitenrechters. Hij concludeert dat de keuze voor de fiscale eenheid betekent dat de fiscaalrechtelijk onzichtbare rente niet van enige fiscale winst aftrekbaar is en dat de BRK de interne rente niet fiscaal herleeft. De belanghebbenden kunnen niet als houdstermaatschappij worden aangemerkt, en de A.-G. vindt onvoldoende aanleiding om terug te komen op de bestaande jurisprudentie. De Hoge Raad heeft de cassatieberoepen ongegrond verklaard, en de zaak is door de belanghebbende ingetrokken.