ECLI:NL:HR:2012:BX5514

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/05186 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep na dwangbevel en consignatieverplichting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2012 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep van een veroordeelde die in verzet was gekomen tegen een dwangbevel. De veroordeelde was bij onherroepelijk vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank Utrecht op 1 oktober 2010 veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van twintig uren, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast was haar de verplichting opgelegd om € 100,- te betalen aan de benadeelde partij, met een subsidiaire straf van jeugddetentie. Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) had een dwangbevel uitgevaardigd, waartegen de veroordeelde verzet aantekende, maar zij werd niet-ontvankelijk verklaard in dit verzet.

De Hoge Raad oordeelde dat ingevolge artikel 575, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), een veroordeelde in zijn cassatieberoep slechts ontvankelijk is na voorafgaande consignatie van het verschuldigde bedrag en de griffiekosten. De Hoge Raad constateerde dat uit de stukken van het dossier niet bleek dat de veroordeelde op haar verplichting tot consignatie was gewezen of dat aan deze verplichting was voldaan. Daarom werd de veroordeelde alsnog in de gelegenheid gesteld om een nader door de griffier van de Rechtbank Utrecht te bepalen bedrag bij wijze van consignatie te betalen.

De Hoge Raad bepaalde dat de veroordeelde binnen veertien dagen na schriftelijke aanmaning door de griffier van de Rechtbank Utrecht het verschuldigde bedrag moest consigneren. De griffier zou de veroordeelde schriftelijk aanmanen en na afloop van de termijn rapporteren of aan de consignatieverplichting was voldaan. De Hoge Raad hield iedere verdere beslissing aan totdat aan deze voorwaarden was voldaan.

Uitspraak

9 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 11/05186
BCB/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Utrecht van 25 oktober 2011, nummer RK 11/1491, op een bezwaarschrift als bedoeld in art. 575 derde lid, Sv ingediend door;
[De veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard in het door haar aangetekende verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. B.A.S. van Leeuwen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad in een tussenbeschikking de veroordeelde alsnog in de gelegenheid zal stellen aan haar verplichting tot consignatie te voldoen door binnen een door de Hoge Raad te stellen termijn nadat de Griffier van de Rechtbank haar daartoe schriftelijk heeft aangemaand, alsnog een door de Griffier van de Rechtbank te bepalen bedrag bestaande uit het verschuldigde bedrag en al de kosten, ter griffie van de Rechtbank bij wijze van consignatie te betalen, en dat iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. De veroordeelde is bij onherroepelijk vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank Utrecht van 1 oktober 2010 veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van twintig uren, subsidiair tien dagen jeugddetentie, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de Rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 100,-, waarbij de Rechtbank aan de veroordeelde de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer heeft opgelegd, ter hoogte van € 100,-, subsidiair 2 dagen jeugddetentie. Het vonnis is door de Officier van Justitie ter executie overgedragen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden. Het CJIB heeft blijkens bij de schriftuur overgelegde stukken aan de veroordeelde een dwangbevel uitgevaardigd dat aan de veroordeelde bij deurwaardersexploit is betekend. De veroordeelde is vervolgens in verzet gekomen bij de Rechtbank tegen het dwangbevel, in welk verzet zij niet-ontvankelijk is verklaard. Haar cassatieberoep is tegen die beslissing gericht.
3.2. Ingevolge art. 575, derde lid, Sv is een veroordeelde in zijn cassatieberoep slechts ontvankelijk na voorafgaande consignatie van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten ter griffie van het gerecht dat de beschikking heeft gegeven of tot hetwelk de rechter, van wie de beschikking afkomstig is, behoort.
3.3. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het dossier bevinden zich geen stukken waaruit kan volgen dat de veroordeelde op haar desbetreffende verplichting is gewezen of dat aan de verplichting tot consignatie is voldaan. Gelet op de door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen, zoals weergegeven in zijn conclusie onder 8, en de stukken van het geding zal de veroordeelde alsnog in de gelegenheid worden gesteld om binnen de hieronder te vermelden termijn een nader door de Griffier van de Rechtbank Utrecht te bepalen bedrag bij wijze van consignatie te betalen en dient als volgt te worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
stelt de veroordeelde in de gelegenheid om binnen veertien dagen nadat de Griffier van de Rechtbank Utrecht haar daartoe schriftelijk heeft aangemaand een nader te bepalen bedrag ter griffie van de Rechtbank te consigneren;
bepaalt dat daartoe een afschrift van deze beschikking aan de Griffier van de Rechtbank zal worden verstuurd;
verstaat dat de Griffier van de Rechtbank de hiervoor vermelde schriftelijke aanmaning aan de veroordeelde zal versturen en aan de Griffier van de Hoge Raad na afloop van de hiervoor vermelde termijn mededeling zal doen of door de veroordeelde is voldaan aan de verlangde consignatie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2012.