ECLI:NL:HR:2012:BX5506

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/04475
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake mensensmokkel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1981, was beschuldigd van mensensmokkel, waarbij zij samen met een medeverdachte een persoon uit winstbejag behulpzaam was bij het verblijven in Nederland. De zaak kwam voor de Hoge Raad na een arrest van het Gerechtshof van 26 januari 2011, waarin de verdachte was veroordeeld. De verdediging stelde dat het Hof zonder nadere motivering was afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging, en dat het medeplegen van het tenlastegelegde feit niet kon worden afgeleid uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen.

De Hoge Raad oordeelde dat de klacht over het ontbreken van motivering feitelijke grondslag mist, maar dat de bewezenverklaring van het opzet van de verdachte als medepleger niet zonder meer kon worden afgeleid uit de bewijsvoering van het Hof. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De zaak betreft belangrijke juridische overwegingen met betrekking tot de bewijsvoering en de rol van de verdachte in de mensensmokkel.

De Hoge Raad benadrukte dat de verdachte en haar medeverdachte in nauwe en bewuste samenwerking handelden, en dat de verdachte op de hoogte was van de illegale status van de betrokken vreemdeling. De uitspraak heeft implicaties voor de interpretatie van winstbejag in het kader van mensensmokkel en de verantwoordelijkheden van medeverdachten in dergelijke zaken.

Uitspraak

2 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 11/04475
IC/KM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zitting houdende te Amsterdam, van 26 januari 2011, nummer 23/004937-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.C. Swier, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof, opdat de zaak in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste en het derde middel
2.1. Het eerste middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1]. Het derde middel bevat de klacht dat het medeplegen van het opzettelijk uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verschaffen van onderdak aan de vreemdeling [betrokkene 1] niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij in of omstreeks de periode van 1 november 2004 tot en met 7 december 2004 te Den Haag tezamen en in vereniging met een ander een persoon uit winstbejag opzettelijk behulpzaam is geweest bij het verblijven in Nederland, hebbende zij, verdachte en haar mededader, toen en daar [betrokkene 1] (geboren [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats], China) in die woning onderdak verschaft, terwijl zij, verdachte, en haar mededader wisten dat dat verblijf wederrechtelijk was."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal met het nummer 2004204870-43 van 7 december 2004 ([...] XXI, doorgenummerde pagina 08457 e.v.), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
Dit proces-verbaal houdt in - voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven - als verrichtingen en bevindingen van verbalisant voornoemd:
Op 7 december 2004 hield ik staande op [a-straat 1] te [plaats] [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] (China).
2. Een geschrift, zijnde een kopie van een vreemdelingenuittreksel ([...] XXI, doorgenummerde pagina 08470), waaruit blijkt dat [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]), geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] (China) ten tijde van zijn staandehouding op 7 december 2004 onrechtmatig in Nederland verbleef.
3. Een proces-verbaal met het nummer 0412071350.V26 van 7 december 2004 ([...] XXI, doorgenummerde pagina 08642 e.v), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3].
Dit proces-verbaal houdt in - voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven - als op voormelde datum tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik heb een relatie met [medeverdachte 1]. We hebben twee kinderen. Ik ben verhuisd naar [a-straat 1] te [plaats]. [Medeverdachte 1] heeft de woning aan [a-straat 1] te [plaats] gekocht.
U tekent een plattegrond van mijn woning aan [a-straat 1]. In de kamer die u aanduidt met de letter B slapen normaal gesproken mijn kinderen. Vandaag sliepen in die kamer een jongen en zijn vriendin. In de kamer aangeduid met de letter 'C' waren twee mannen aanwezig. De een heet [betrokkene 2] en de ander noemen wij 'klein broertje' (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) en was ongeveer een week in mijn woning. Ik wist dat deze twee personen illegaal in Nederland waren. Alle personen zijn door [medeverdachte 1] naar onze woning gebracht.
4. Het proces-verbaal van verhoor van de (naar de Hoge Raad begrijpt: mede)verdachte door de rechter-commissaris op 10 december 2004.
Dit proces-verbaal houdt in - voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven - als verklaring van [medeverdachte 1]:
Om mijn lasten te verlichten heb ik kamers verhuurd.
5. Een proces-verbaal met het nummer 051250900.V24 van 25 januari 2005 ([...], algemeen proces-verbaal, doorgenummerde pagina 09914), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 4].
Dit proces-verbaal houdt in - voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven - als op voormelde datum tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van [medeverdachte 1]:
Wij, verbalisanten, hebben vastgesteld dat u uw woning aan [a-straat 1] (het hof begrijpt: te 's-Gravenhage) gebruikt als safehouse voor uit China gesmokkelde personen.
Wij vroegen de verdachte hier op te reageren.
De verdachte verklaarde dat hij twee kamers heeft verhuurd aan mensen."
2.4. Het Hof heeft het in het eerste middel bedoelde standpunt als volgt samengevat en verworpen:
"Nadere bewijsoverweging
(...)
2. De verdachte heeft, aldus de raadsman, niet gehandeld uit winstbejag. Voor zover zij geld heeft ontvangen betrof het enkel een vergoeding van de extra kosten die gepaard gingen met het verblijf in de woning van de verdachte, in het bijzonder voor gas, water en licht en eten. De hoogte van deze bedragen tussen de € 50,- en € 100,- ondersteunt deze stelling.
[Betrokkene 3] verbleef slechts één nacht bij haar vriend, [betrokkene 4]. [Betrokkene 5], [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben geen verklaring afgelegd over enige vergoeding aan de verdachte.
Hoewel de verdachte heeft verklaard dat personen die in haar woning verbleven soms geld betaalden, kan daaruit, of uit de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] niet de conclusie worden getrokken dat de verdachte en haar mededader financieel beter zijn geworden van hun gasten, noch dat zij het oogmerk hadden winst te maken.
3. Tot slot heeft de raadsman betoogd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het tenlastegelegde feit. De verdachte is afgegaan op de mededeling van [medeverdachte 1] dat het zijn vrienden waren die kwamen logeren en mocht ook op die mededeling afgaan.
Voor zover het oogmerk van medeverdachte [medeverdachte 1] gericht is geweest op het maken van winst, kan dit niet klakkeloos aan de verdachte worden toegerekend. De verdachte heeft verklaard dat zij vrijwel niets van het geld kreeg en dat zij dat gebruikte om de kosten van de gasten van te betalen. Tot slot, er was geen sprake van het voeren van een gezamenlijke huishouding. De voor 'medeplegen' vereiste nauwe en bewuste samenwerking deed zich hier niet voor, aldus de raadsman.
De verdachte dient mitsdien te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt met betrekking tot het verweer als volgt.
(...)
Ten aanzien van 2 en 3 en overigens:
Met betrekking tot de op 7 december 2004 in de woning aangetroffen personen overweegt het hof als volgt:
(...)
[Betrokkene 1]
- [Betrokkene 1] verbleef volgens het op doorgenummerde pagina 08470 (map [...] XXI) weergegeven overzicht onrechtmatig in Nederland. Naar het oordeel van het hof staat, temeer nu ook de verdachte in haar verhoor bij de politie op 7 december 2004 (doorgenummerde pagina 8642) heeft verklaard dat [betrokkene 1] illegaal in Nederland verbleef genoegzaam vast dat laatstgenoemde zich wederrechtelijk in Nederland bevond en dat de verdachte dit wist.
Is sprake van winstbejag en medeplegen?
De verdachte heeft op 7 december 2004 (doorgenummerde pagina 08642, [...] Map XXI) verklaard dat zij samen met haar medeverdachte [medeverdachte 1] verhuisd was naar het adres [a-straat 1] te [plaats] en naar eigen zeggen sliep in 'mijn woning'. Naar het oordeel van het hof blijkt daaruit in voldoende mate dat de verdachte daar ten tijde van het haar ten laste gelegde verbleef. Ook bij gelegenheid van het verhoor door de rechter-commissaris verklaart zij over "onze woning", naar het hof begrijpt: de hiervoor bedoelde woning aan de [a-straat 1].
[Betrokkene 1] was in een van de kamers van deze woning gehuisvest (verklaring verdachte d.d. 7 december 2004, doorgenummerde dossierpagina 8642). Op 25 januari 2005 heeft [medeverdachte 1] bij de politie (doorgenummerde dossierpagina 9914) verklaard dat hij twee kamers van de woning had verhuurd. Hieruit leidt het hof af dat de huisvesting van [betrokkene 1] niet heeft plaatsgevonden als vriendendienst, maar dat sprake was van winstbejag nu de huuropbrengst tenminste voor een gedeelte een besparing opleverde op de algemene kosten van de woning. Waar de verdachte samen met haar partner [medeverdachte 1] in de woning verbleef, hun woonsituatie aan het verblijf van derden in de woning was aangepast, en zij in haar verklaring van 7 december 2004 blijk heeft gegeven op de hoogte te zijn van de achtergrond van de betreffende vreemdelingen, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 1]."
2.5. Art. 197a, eerste lid, Sr luidde ten tijde van het tenlastegelegde:
"Hij die een ander uit winstbejag behulpzaam is bij het zich verschaffen van toegang tot of verblijven in Nederland of enige staat welke gehouden is mede ten behoeve van Nederland grenscontrole uit te oefenen, of hem daartoe uit winstbejag gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie."
2.6. Voor zover het eerste middel erover klaagt dat het Hof zonder nadere motivering van een ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is afgeweken, mist het feitelijke grondslag.
2.7. Aangezien de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat het opzet van de verdachte als medepleger was gericht op het uit winstbejag handelen, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsvoering, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. De middelen zijn terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 2 oktober 2012.