ECLI:NL:HR:2012:BX5411
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1953, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin een gevangenisstraf van 21 maanden was opgelegd. De advocaat van de verdachte, mr. H. Veldman, had middelen van cassatie voorgesteld. De Hoge Raad oordeelde dat het eerste middel niet tot cassatie kon leiden, maar dat de Advocaat-Generaal alsnog in de gelegenheid moest worden gesteld om zich uit te laten over de overige middelen.
De Advocaat-Generaal, Hofstee, concludeerde dat de opgelegde straf moest worden vernietigd en verlaagd naar de gebruikelijke maatstaf. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, aangezien er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot de conclusie dat de gevangenisstraf moest worden verminderd van 21 maanden naar 20 maanden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. Het beroep werd voor het overige verworpen. De uitspraak werd gedaan door vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster.