ECLI:NL:HR:2012:BX5192

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02319
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verjaring van mishandeling en niet-ontvankelijkheid in vervolging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van mishandeling van zijn echtgenote in de periode van 1 augustus 1998 tot en met 14 augustus 2008. De Hoge Raad oordeelde dat de feiten die zich hebben voorgedaan vóór 1 februari 2000 niet meer konden worden vervolgd vanwege verjaring. De Officier van Justitie werd niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor deze feiten. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en het daarbij bevestigde vonnis van de Rechtbank, maar alleen voor de beslissingen die betrekking hadden op de feiten die vóór 1 februari 2000 waren gepleegd. Voor de overige feiten werd het beroep verworpen.

De zaak kwam aan het licht na een inleidende dagvaarding waarin de verdachte werd beschuldigd van meermalen opzettelijk mishandelen van zijn echtgenote. De advocaat van de verdachte, mr. H.H.M. van Dijk, had een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Hofstee had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar alleen voor de feiten die vóór 1 februari 2000 waren gepleegd. De Hoge Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de verjaringstermijn voor deze feiten was verstreken, waardoor het recht tot strafvordering was vervallen.

De Hoge Raad benadrukte dat bij veranderingen in de wetgeving met betrekking tot verjaring, de nieuwe regels direct van toepassing zijn, maar dat reeds voltooide verjaringen gerespecteerd moeten worden. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van verjaring in strafzaken, vooral in gevallen waar de feiten zich over een lange periode hebben voorgedaan. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid in Nederland.

Uitspraak

2 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 11/02319
SG/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 november 2010, nummer 20/001474-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.H.M. van Dijk, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van de feiten, voor zover deze zijn begaan vóór 1 februari 2000, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Rechtbank is vernietigd, en tot niet-ontvankelijkverklaring in de vervolging van dat feit voor zover dat is begaan vóór 1 februari 2000, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
2.1.1. Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
"hij op een of meer tijdstip(pen) (dagelijks) in of omstreeks de periode van 1 augustus 1998 tot en met 14 augustus 2008 te Oss, althans in Nederland, (meermalen) opzettelijk mishandelend zijn echtgenote, althans een persoon, te weten [het slachtoffer], (telkens) met een stok, in elk geval met hard voorwerp en/of met een schoen en/of met een kledinghanger en/of met (met kracht) met de vlakke hand en/of met zijn vuist(en) heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden."
2.1.2. Het tenlastegelegde misdrijf van mishandeling is strafbaar gesteld bij art. 300, eerste lid, Sr, waarop ten tijde van een deel van de tenlastegelegde feiten vóór 1 februari 2006 een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren was gesteld, welke straf in de in art. 304 Sr genoemde gevallen met een derde kan worden verhoogd. Sinds de inwerkingtreding op 1 februari 2006 van de Wet herijking strafmaxima van 22 december 2005, Stb. 2006, 11, is op mishandeling een gevangenisstraf gesteld van ten hoogste drie jaren.
2.2. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende voorop worden gesteld. In geval van verandering van wetgeving met betrekking tot de verjaring geldt naar hedendaagse rechtsopvatting in strafzaken als uitgangspunt dat deze verandering direct van toepassing is, met dien verstande dat een reeds voltooide verjaring wordt geëerbiedigd (vgl. HR 29 januari 2010, LJN BK1998, NJ 2010/328).
2.3. Nu uit de stukken van het geding niet blijkt dat gedurende zes jaren voorafgaand aan 1 februari 2006 een daad van vervolging is verricht, moet het ervoor worden gehouden dat de verjaring van een deel van de tenlastegelegde feiten niet vóór 1 februari 2006 is gestuit. De in art. 70, aanhef en onder 2°, Sr bepaalde termijn van verjaring is dus wat betreft de tenlastegelegde feiten voor zover deze zouden zijn begaan in de periode van 1 augustus 1998 tot en met 31 januari 2000 verstreken, zodat het recht tot strafvordering in zoverre is vervallen.
2.4. Het Hof heeft het tenlastegelegde bewezenverklaard met dien verstande dat de feiten zijn begaan op tijdstippen in de periode van 1 augustus 1998 tot en met 14 augustus 2008. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging voor zover de feiten zouden zijn begaan in de periode van 1 augustus 1998 tot en met 31 januari 2000. Voor het verminderen van de duur van de opgelegde straf bestaat onvoldoende grond, aangezien de aard en de ernst van hetgeen overigens ten laste van de verdachte is bewezenverklaard niet worden aangetast door bedoelde partiële niet-ontvankelijkverklaring.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 2 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak en het daarbij partieel bevestigde vonnis van de Rechtbank, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van de tenlastegelegde feiten voor zover deze zouden zijn begaan in de periode van 1 augustus 1998 tot en met 31 januari 2000;
verklaart de Officier van Justitie niet-ontvankelijk in de vervolging wat betreft de tenlastegelegde feiten voor zover deze zouden zijn begaan in voormelde periode;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J.W. Groos, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 2 oktober 2012.