ECLI:NL:HR:2012:BX5002

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00883
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 18 januari 2011 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1988. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een agent van politie, terwijl deze op een politiemotor zat. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie, waarbij de advocaat van de verdachte, mr. J. Boksem, een middel van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 september 2006 in Utrecht met zijn scooter opzettelijk in de richting van de agent is gereden, die op dat moment in uniform op zijn motor zat. De verdachte heeft gas gegeven en de remmen losgelaten, waardoor de scooter naar voren schoot en de agent bijna raakte. Het Hof oordeelt dat de gedragingen van de verdachte zo gericht waren op het toebrengen van letsel aan de agent, dat hij de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard.

De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk is en verwerpt het cassatieberoep. De beslissing van het Hof wordt bevestigd, waarbij de Hoge Raad benadrukt dat de gedragingen van de verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij de agent in het leven hebben geroepen. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en uitgesproken op 25 september 2012.

Uitspraak

25 september 2012
Strafkamer
nr. S 11/00883
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 18 januari 2011, nummer 21/001812-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde feit dat het oordeel van het Hof dat sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel onbegrijpelijk is.
2.2.1. Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 01 september 2006 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] (agent van politie district Utrecht) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met dat opzet (terwijl [verbalisant 1] op een opvallende politiemotor zat en in uniform gekleed was), op een scooter te gaan zitten en die scooter in de richting van [verbalisant 1] te zetten en (terwijl die scooter op ongeveer 75 centimeter, althans op korte afstand, met de voorkant gericht op de zijkant van de politiemotor van [verbalisant 1] stond) met ingeknepen remmen gas te geven en vervolgens de remmen los te laten waardoor die scooter naar voren schoot in de richting van het been, althans lichaam, van die op zijn politiemotor zittende [verbalisant 1], in elk geval tegen de politiemotor, waarop [verbalisant 1] zat, is aangereden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op het volgende bewijsmiddel:
"1. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 1], agent van politie Utrecht, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0914/06-284441, gesloten en getekend op 1 september 2006 te Utrecht, als bijlage (p.30-32) gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende het relaas van voornoemde verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Op 1 september 2006 bevond ik, verbalisant, mij in dienst van de politie regio Utrecht. Ik was daartoe in uniform gekleed en verplaatste mij op een opvallende dienstmotor. Ik was met de algemene surveillance belast. Ik reed naar de Van der Pekstraat. Mij is bekend dat er in de Van der Pekstraat, gezien vanaf de zijde van de Plesmanlaan, aan de linkerzijde een doorgang is naar een speelterreintje. Dit speelterreintje is gelegen achter de flat aan de Plesmanlaan. Ik reed de doorgang in. Ik had vanuit de Van der Pekstraat zicht op het speelterrein. Ik reed door het hek heen, wat de doorgang van het speelterrein afscheidt. Ik zag dat een jongen op een scooter sprong. Daarop zette ik mijn motor voor de scooter, teneinde de jongen te beletten weg te rijden. Ik riep luid en duidelijk tegen hem: "Staan blijven, politie, blijven staan!!". Ik hoorde dat de motor van de scooter in werking was. Ik zag dat de voorzijde van de scooter op een afstand van ongeveer 75 centimeter vanaf mijn been was verwijderd. Ik zag dat de jongen mij recht in mijn ogen keek. Ik hoorde en zag dat de jongen een aantal malen gas gaf, waarbij hij de remmen van het voertuig ingeknepen hield. Daarop riep ik tegen hem: "Laten staan, eraf komen, staan blijven!!". De achterkant van mijn motor stond gelijk met het hek, zijnde de afscheiding tussen het speelterrein en de brandgang. Ik zag dat de jongen de voorzijde van de scooter in mijn richting zette en mij recht in mijn gezicht keek. Ik zag dat er tussen de achterzijde van mijn motor en het hek geen enkele ruimte zat. Ik zag namelijk dat de koffer van mijn motor iets buiten het hek stak, aan de zijde van de brandgang. Ik zag dat de jongen geen aanstalten maakte om mij via de voorzijde van mijn motor te passeren. Ik zag dat hij zijn scooter op mijn motor gericht hield en wederom gas gaf. Ik zag dat de voorzijde van de scooter op mijn rechterbeen gericht was. Plotseling hoorde ik dat de bestuurder wederom hard gas gaf, de remmen los liet en dat de scooter naar voren schoot. Ik zag dat de jongen daarbij zijn stuur stevig vastgreep en in een houding ging zitten waarin hij kennelijk de klap wilde opvangen die zou ontstaan bij de aanrijding met mij en mijn motor. Ik zag dat de scooter vooruit schoot in de richting van mijn rechterbeen. Daarop heb ik in een reflexbeweging mijn motor een aantal centimeters vooruit gereden, door mijn koppeling op te laten komen. Ik hoorde en voelde een klap tegen mijn motor, op een afstand van ongeveer drie centimeter achter mijn kuit. Tussen de plek waarop de jongen mijn motor raakte en de achterzijde van de motor zat nog ongeveer 50 centimeter. Ik zag dat de jongen de scooter direct losliet en via de voorzijde van mijn motor trachtte te vluchten. Daarop kon ik de jongen, met mijn rechterhand, bij de voorzijde en op borsthoogte bij zijn trui vastpakken. Ik zag dat hij zich daarop los trachtte te rukken. Ik zag en voelde dat hij daarbij met een zwaaiende beweging op mijn rechterhand sloeg. Ik zag dat de jongen daarop, voor mijn motor langs rende. Ik hield mijn motor met mijn linkerhand vast. Doordat de jongen met snelheid en al slaande met zijn handen en armen trachtte weg te komen was ik genoodzaakt mijn motor los te laten waardoor deze ten val kwam, op de scooter. Om met mijn rechterbeen niet onder mijn motor terecht te komen moest ik van mijn motor afspringen waardoor ik de jongen moest loslaten. Ik zag dat ik het capuchon koord van de trui van de jongen in mijn handen had. Ik zag dat de jongen wegrende. De scooter en het kraagkoord werden door mij in beslag genomen."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van het opzet van de verdachte voorts nog het volgende overwogen:
"Het hof overweegt dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Vast staat dat de verdachte met zijn scooter vanaf een afstand van ongeveer 75 centimeter tegen (de motor van) aangever is aangereden, die op dat moment nog op zijn motor zat. Het hof is, anders dan de rechtbank en de raadsvrouw, van oordeel dat wanneer van een korte afstand snelheid wordt gemaakt met een scooter en vervolgens recht op iemand op een motor wordt afgereden, de kans groot is dat het lichaam van de persoon op de motor wordt geraakt of de motor ten val komt, waardoor één of meer lichaamsdelen onder de motor kunnen komen, hetgeen - mede gelet op het grote gewicht van de motor - een aanmerkelijk risico op zwaar lichamelijk letsel met zich brengt. Het hof is dan ook van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar haar uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht waren op het toebrengen van ernstig letsel aan het lichaam van het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat zijn handelen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg zou hebben, bewust heeft aanvaard."
2.3. Het oordeel van het Hof dat de in de bewezenverklaring omschreven gedraging van de verdachte - het van een afstand van ongeveer 75 cm met zijn scooter vanuit stilstand hard in de richting van het been van de aangever optrekkend aanrijden tegen de dwars op zijn rijrichting geplaatste politiemotor waarop de aangever zat - de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij de aangever in het leven heeft geroepen, is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
2.4. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 25 september 2012.