ECLI:NL:HR:2012:BX4874

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04641
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over opzetheling en bewijsvoering in sociale zekerheidsfraude

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1955, was in hoger beroep veroordeeld voor opzetheling, waarbij hij gebruik had gemaakt van voorzieningen in een woning die gefinancierd werden door uitkeringsgelden die door zijn ex-vrouw, [betrokkene 1], door misdrijf waren verkregen. De verdachte had in de periode van 28 december 1996 tot en met 31 augustus 1998 en van 23 augustus 2001 tot en met 5 september 2004 opzettelijk gebruik gemaakt van de woning en de voorzieningen, terwijl hij wist dat deze gefinancierd werden door een uitkering die door [betrokkene 1] was verkregen.

De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de opzetheling niet voldoende was onderbouwd. Het Hof had weliswaar vastgesteld dat de verdachte en [betrokkene 1] in gezinsverband samenwoonden en dat de verdachte gebruik maakte van de voorzieningen, maar er was onvoldoende bewijs dat deze voorzieningen geheel of gedeeltelijk waren betaald uit door misdrijf verkregen uitkeringsgelden. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring niet voldeed aan de eisen van de wet en vernietigde de bestreden uitspraak.

De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken, vooral in gevallen van sociale zekerheidsfraude, waar de gevolgen voor de betrokkenen aanzienlijk kunnen zijn.

Uitspraak

25 september 2012
Strafkamer
nr. S 10/04641
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 oktober 2010, nummer 23/000641-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit door [betrokkene 1] door enig misdrijf verkregen uitkeringsgelden.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezenverklaard dat:
"1.
hij in de periode vanaf 28 december 1996 tot en met 31 augustus 1998 opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning gelegen aan de [a-straat 1] te Amsterdam en de in die woning aanwezige voorzieningen zoals gas, water, elektriciteit, levensmiddelen en boodschappen, terwijl hij wist dat deze voorzieningen en goederen geheel of gedeeltelijk werden betaald van een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet, welke door [betrokkene 1] - met wie hij, verdachte, op bovenvermeld adres in gezinsverband samenwoonde - door enig misdrijf was verkregen, aldus heeft hij, verdachte, toen en daar opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen voorwerp voordeel getrokken.
2.
hij in de periode vanaf 23 augustus 2001 tot en met 5 september 2004 opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning gelegen aan de [a-straat 1] te Amsterdam en de in die woning aanwezige voorzieningen zoals gas, water, elektriciteit, levensmiddelen en boodschappen, terwijl hij wist dat deze voorzieningen en goederen geheel of gedeeltelijk werden betaald van een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet en de Wet Werk en Bijstand, welke door [betrokkene 1] - met wie hij, verdachte, op bovenvermeld adres in gezinsverband samenwoonde - door enig misdrijf was verkregen, aldus heeft hij, verdachte, toen en daar opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen voorwerp voordeel getrokken."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, van 13 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (aanvullend proces-verbaal, dossierpagina's 2A e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de op die datum afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik ben in de jaren tachtig (het hof begrijpt: van de twintigste eeuw) gaan wonen met mijn vrouw op de [a-straat] te Amsterdam. De woning was een huurwoning; later heb ik de woning gekocht. Ik verhuurde de woning aan mijn vrouw; zij heeft nooit de huur betaald. Moet ik mijn vrouw en kinderen anders uit de woning zetten? Ik heb mijn vrouw bijgestaan, in moeilijke en in goede tijden. Eigenlijk is het zo dat ik vrijwel dagelijks op de [a-straat] was, omdat mijn vrouw verslaafd was en mijn zoon motorcrosste.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 27 september 2010.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik met [betrokkene 1] gehuwd ben geweest en gedurende ons huwelijk met haar op de [a-straat 1] te Amsterdam heb gewoond. We zijn samen in de woning aan de [a-straat] komen wonen en na enige tijd zijn wij in 1996 gescheiden. De verandering van het zijn van met elkaar gehuwd naar van elkaar gescheiden was in de periode die op de scheiding is gevolgd tot 2004 voor derden niet zichtbaar geweest; zij konden gelet op de frequentie van ons voortgezette contact niet zien dat we geen paar meer waren.
Uit onze relatie zijn drie kinderen geboren, thans 25, 24 en 20 jaar oud, die ook op de [a-straat 1] woonden. [Betrokkene 1] en ik hadden samen het co-ouderschap over de kinderen, ik heb geen alimentatie voor de kinderen betaald omdat wij dit niet wilden. Na onze echtscheiding kwam ik nog regelmatig aan de [a-straat]. Op maandag ging ik altijd mijn motor aan de [a-straat] schoonmaken en dan kwam [betrokkene 1] wel eens een bordje soep voor me brengen. Ik wist in dat huis de weg naar de ijskast te vinden en zo nu en dan kwam ik langs met boodschappen, die ik dan zelf in de ijskast zette. Als ik bij [betrokkene 1] in de woning verbleef maakte ik gebruik van de in die woning aanwezige voorzieningen, zoals gas, water en elektriciteit.
Ik wist dat [betrokkene 1], na onze echtscheiding, een uitkering ontving, maar ik wist niet precies welke uitkering dat was. U houdt mij voor dat zij een uitkering genoot van 1 december 1996 tot 31 augustus 1998, en van 23 augustus 2001 tot 5 december 2004.
Ik kan dat niet bevestigen in de zin dat ik die data ken; wel wist ik dat zij gedurende een periode van jaren een uitkering genoot. Ze had destijds ook een betaalde baan, waarvan zij melding moest maken bij de Sociale Dienst door middel van het invullen en opsturen van formulieren.
3. Een geschrift, zijnde een rapport van de Sociale Dienst Amsterdam, team Handhaving, afdeling Controle & Opsporing, opgemaakt door [verbalisant 3], handhavingsspecialiste op 20 september 2004 (dossierpagina's 12-17).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de mededeling van rapporteur:
1. Aanleiding onderzoek:
Een mededeling van het regiokantoor van de Sociale Dienst Amsterdam, d.d. 16 juni 2004, dat het vermoeden bestaat dat cliënte [betrokkene 1] zou samenwonen met haar ex-man [verdachte]. De Sociale Dienst Amsterdam was van bovengenoemde samenwoning niet op de hoogte.
2. Uitkeringsgegevens:
Cliënte [betrokkene 1] ontving een uitkering van de Sociale Dienst Amsterdam gedurende de volgende periode:
- Algemene bijstandswet van 20 augustus 2001 tot 1 januari 2004.
- Wet werk en bijstand van 1 januari 2004 tot 6 september 2004.
3.1. Registratie Gemeentelijke Basis Administratie:
Cliënte [betrokkene 1] stond in de GBA ingeschreven op het adres [a-straat 1] te Amsterdam vanaf 22 augustus 1984. Tijdens een huisbezoek d.d. 16 september 2004 kwam naar voren dat cliënte per 6 september 2004 verhuisd is naar [b-straat 1] te Diemen.
3.2. Dossieronderzoek:
Ik zag in het dossier van de Sociale Dienst Amsterdam dat geen melding is gemaakt van de hier bedoelde vermoedelijke samenwoning van cliënte [betrokkene 1] met haar ex-man [verdachte].
6. Buurtonderzoek:
Op vrijdag 17 september 2004 omstreeks 11:55 uur bracht ik een bezoek aan [a-straat 2] te Amsterdam. Op mijn hoorbaar aanbellen werd de deur opengedaan door een man die volledig anoniem wenste te blijven. Nadat ik het doel van mijn bezoek had medegedeeld verklaarde de getuige, zakelijk weergegeven:
- Er woonde een vrouw [betrokkene 1], haar man [verdachte] en drie kinderen;
- [Verdachte] is de vader van de kinderen;
- Haar man, [verdachte], woonde hier ook;
- Hij heeft hier altijd gewoond;
- Ze zijn met z'n allen verhuisd, ik weet niet waar naartoe.
Op vrijdag 17 september 2004 omstreeks 12:10 uur bracht ik een bezoek aan [a-straat 3] te Amsterdam. Op mijn hoorbaar aanbellen werd de deur opengedaan door een vrouw die volledig anoniem wenste te blijven. Nadat ik het doel van mijn bezoek had uitgelegd verklaarde de getuige, zakelijk weergegeven:
- De mensen van [1] zijn verhuisd;
- Er woonde een man, vrouw en 2 kinderen;
- Er woonde eerst nog een dochter, maar die was zwanger en plotseling verdwenen;
- De man heeft hier altijd gewoond, ik weet niet hoe hij heet.
8.3. Woonsituatie:
Cliënte [betrokkene 1] woonde, in ieder geval over de periode van 22 augustus 1984 tot 6 september 2004 op het adres [a-straat 1] te Amsterdam en cliënte [betrokkene 1] stelde de Sociale Dienst Amsterdam op geen enkele wijze in kennis van haar feitelijke woonsituatie over genoemde periode. Indien deze woonsituatie naar waarheid opgegeven zou zijn, dan was aan cliënte [betrokkene 1] geen, dan wel een lagere uitkering verstrekt. Hierdoor is de Sociale Dienst benadeeld.
8.6. Niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting:
Cliënte [betrokkene 1] heeft nagelaten de Sociale Dienst Amsterdam in te lichten over het feit dat zij een gezamenlijke huishouding voert met haar ex-man [verdachte]. Inlichtingenplicht artikel 17, lid 1, Wwb.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige, van 6 juli 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 4] (dossierpagina's 70-71).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de verklaring van [betrokkene 2]:
Ik woon op [a-straat 4] te Amsterdam sinds 1983. In hetzelfde jaar zijn [betrokkene 1] en [verdachte] komen wonen op [a-straat 1]. [Betrokkene 1] en [verdachte] hebben altijd op [a-straat 1] gewoond. Zij zijn nooit uit elkaar geweest. [Betrokkene 1] en [verdachte] zijn vorig jaar (het hof begrijpt: medio 2004) verhuisd naar Diemen. Ik zag [verdachte] elke dag 's ochtends de hond uitlaten.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige, van 8 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 4] (dossierpagina's 91-92).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van [betrokkene 3]:
Ik woon al 22 jaar op de [a-straat 2] te Amsterdam. Ik woon er sinds 1 november 1984. Naast mij, op nummer [1], woonde de familie [van verdachte]. Zij woonden er al toen ik daar kwam wonen. De familie bestond uit een man, vrouw en drie kinderen. De man heette [verdachte] en de vrouw heette [betrokkene 1]. Tot circa twee jaar geleden (het hof begrijpt: tot medio 2004) hebben zij naast mij gewoond. Ik zag [verdachte] en [betrokkene 1] vrijwel dagelijks. [Verdachte] liet 's avonds de hond uit. [Verdachte] is nooit langere tijd weggeweest.
6. Een proces-verbaal van verhoor, van 25 april 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierpagina's 18-19).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van [betrokkene 1]:
Ik kan best begrijpen dat mijn buren denken dat [verdachte] en ik een gezin vormden (het hof begrijpt: na de echtscheiding in 1996). Ik heb natuurlijk met [verdachte] gewoond op de [a-straat 1] te Amsterdam. Sinds december 1983 woonden wij op de [a-straat]. In 1996 zijn wij officieel gescheiden. Ondanks dat [verdachte] en ik gescheiden zijn, is er altijd contact gebleven tussen mij en [verdachte]. [Verdachte] wist dat ik een uitkering ontving van de Sociale Dienst Amsterdam. Het voordeel van de uitkering was dat ik financieel onafhankelijk was van [verdachte]. Bij ruzie kon ik zeggen: "Daar is het gat van de deur". De energieaansluiting stond op mijn naam. Die (het hof begrijpt: de energienota's) betaalde ik via de bank. Als je alle feiten op een rijtje zet, dan moet je constateren dat [verdachte] feitelijk altijd aanwezig was. Op door mij ingevulde en ondertekende formulieren die u mij nu toont met betrekking tot de periodes van achtereenvolgens januari 1998 tot en met september 1998, december 2001 tot en met september 2002, november 2002 tot en met juli 2003, september 2003 tot en met januari 2004, maart 2004 tot en met juni 2004 en augustus 2004 heb ik niet opgegeven dat [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) feitelijk bij mij woonde op de [a-straat 1]. In 2004 zijn wij verhuisd naar Diemen.
In het bijzonder ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
1. Een geschrift, zijnde een kopie van een inkomstenverklaring NABW-2 over de periode 1 december 1996 t/m 31 december 1996 ten name van [betrokkene 1], [a-straat 1] te Amsterdam Zuidoost (dossierpagina 140).
Dit geschrift is voorzien van een handtekening en is gedateerd van 28 december 1996 en houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Met partner wordt hier de persoon bedoeld met wie een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd. Indien u geen partner heeft kunt u de vragen 1b, 2b en 6 overslaan.
1b. Is of gaat uw partner aan het werk?
2b. Heeft uw partner in bovengenoemde periode inkomsten uit arbeid of andere inkomsten, b.v. alimentatie/WAO/AWW/AOW, ontvangen?
6. Soort inkomsten van uw partner en naam werkgever.
De voorgaande vragen zijn onbeantwoord.
Voorts:
2a. Heeft u in bovengenoemde periode inkomsten uit arbeid of andere inkomsten, v.v. limentatie/WAO/AWW/AOW, ontvangen?
3a. Zijn er in uw woning een of meerdere personen komen wonen?
3b. Zijn er uit uw woning een of meerdere personen vertrokken?
4. Zijn er wijzigingen gekomen in het adres, de verblijfplaats en/of de burgerlijke staat van u en/of uw partner?
De voorgaande vragen zijn met "neen" beantwoord.
Ik verklaar dat ik de vragen op dit formulier naar waarheid heb beantwoord; ik weet dat ik strafbaar ben als ik dit niet doe.
Voorts is op het formulier het handtekeningvakje, bestemd voor de handtekening van de partner, niet ingevuld.
2. Een geschrift, zijnde een kopie van een inkomstenverklaring NABW-2 over de periode 1 januari 1997 t/m 31 januari 1997 ten name van [betrokkene 1], [a-straat 1] te Amsterdam Zuidoost (dossierpagina 141).
Dit geschrift is voorzien van een handtekening en is gedateerd 31 januari 1997 en houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Met partner wordt hier de persoon bedoeld met wie een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd. Indien u geen partner heeft kunt u de vragen 1b, 2b en 6 overslaan.
1b. Is of gaat uw partner aan het werk?
2b. Heeft uw partner in bovengenoemde periode inkomsten uit arbeid of andere inkomsten, b.v. alimentatie/WAO/AWW/AOW, ontvangen?
6. Soort inkomsten van uw partner en naam werkgever.
De voorgaande vragen zijn onbeantwoord.
Voorts:
2a. Heeft u in bovengenoemde periode inkomsten uit arbeid of andere inkomsten, v.v. alimentatie/WAO/AWW/AOW, ontvangen?
3a. Zijn er in uw woning een of meerdere personen komen wonen?
4. Zijn er wijzigingen gekomen in het adres, de verblijfplaats en/of de burgerlijke staat van u en/of uw partner?
De voorgaande vragen zijn met "neen" beantwoord.
Voorts:
3b. Zijn er uit uw woning een of meerdere personen vertrokken?
De voorgaande vraag is met "ja, [betrokkene 4]" beantwoord.
Ik verklaar dat ik de vragen op dit formulier naar waarheid heb beantwoord; ik weet dat ik strafbaar ben als ik dit niet doe.
Voorts is op het formulier het handtekeningvakje, bestemd voor de handtekening van de partner, niet ingevuld.
3. Een geschrift, zijnde een kopie van een inkomstenverklaring NABW-2 over de periode 1 maart 1998 t/m 31 maart 1998 ten name van [betrokkene 1], [a-straat 1] te Amsterdam Zuidoost (dossierpagina 22).
Dit geschrift is voorzien van een handtekening en is gedateerd 25 maart 1998 en houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Met partner wordt hier de persoon bedoeld met wie een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd. Indien u geen partner heeft kunt u de vragen 1b, 2b en 6 overslaan.
1b. is of gaat uw partner aan het werk?
2b. Heeft uw partner in bovengenoemde periode inkomsten uit arbeid of andere inkomsten, b.v. alimentatie/WAO/AWW/AOW, ontvangen?
3a. Zijn er in uw woning een of meerdere personen komen wonen?
3b. Zijn er uit uw woning een of meerdere personen vertrokken?
4. Zijn er wijzigingen gekomen in het adres, de verblijfplaats en/of de burgerlijke staat van u en/of uw partner?
De voorgaande vragen zijn met "neen" beantwoord.
Ik verklaar dat ik de vragen op dit formulier naar waarheid heb beantwoord; ik weet dat ik strafbaar ben als ik dit niet doe.
Voorts is op het formulier het handtekeningvakje, bestemd voor de handtekening van de partner, niet ingevuld.
In het bijzonder ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
1. Een geschrift, zijnde een kopie van een inkomstenverklaring NABW-2 over de periode 1 december 2001 t/m 31 december 2001 ten name van [betrokkene 1], [a-straat 1] te Amsterdam Zuidoost (dossierpagina 35).
Dit geschrift is voorzien van een handtekening en is gedateerd 2 januari 2002 en houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
3. Heeft u eenmalig/extra inkomsten ontvangen?
4. Zijn er in uw woning een of meerdere personen komen wonen?
5. Zijn er uit uw woning een of meerdere personen vertrokken?
6. Zijn er wijzigingen gekomen in uw adres, verblijfplaats en/of burgerlijke staat?
De voorgaande vragen zijn met "neen" beantwoord.
Ik verklaar dat ik de vragen op dit formulier naar waarheid heb beantwoord; ik weet dat ik strafbaar ben als ik dit niet doe.
2. Een geschrift, zijnde een kopie van een inkomstenverklaring NABW-2 over de periode 1 juni 2004 t/m 30 juni 2004 ten name van [betrokkene 1], [a-straat 1] te Amsterdam Zuidoost (dossierpagina 62).
Dit geschrift is voorzien van een handtekening en is gedateerd 12 juli 2004 en houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
3. Heeft u eenmalig/extra inkomsten ontvangen?
4. Zijn er in uw woning een of meerdere personen komen wonen?
5. Zijn er uit uw woning een of meerdere personen vertrokken?
6. Zijn er wijzigingen gekomen in uw adres, verblijfplaats en/of burgerlijke staat?
De voorgaande vragen zijn met "neen" beantwoord.
Ik verklaar dat ik de vragen op dit formulier naar waarheid heb beantwoord; ik weet dat ik strafbaar ben als ik dit niet doe."
2.3. Uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof weliswaar kunnen afleiden dat de verdachte en [betrokkene 1] in de woning gelegen aan de [a-straat 1] te Amsterdam in gezinsverband samenwoonden en dat de verdachte van de in die woning aanwezige voorzieningen en goederen gebruik heeft gemaakt, maar de bewijsmiddelen houden niets in waaruit kan volgen dat, zoals is bewezenverklaard, die voorzieningen en goederen geheel of gedeeltelijk werden betaald van een door [betrokkene 1] door enig misdrijf verkregen uitkering, en evenmin dat de verdachte wist dat die voorzieningen en goederen geheel of gedeeltelijk werden betaald van zo een door misdrijf verkregen uitkering. De bewezenverklaring is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.4. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 september 2012.