ECLI:NL:HR:2012:BX4747

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01619
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen niet-ontvankelijk verklaring in hoger beroep wegens onbekendheid met zitting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 september 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, maar het Hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Dit gebeurde op basis van de overweging dat de verdachte op de hoogte was van de zitting in eerste aanleg, wat volgens het Hof voortvloeide uit een verklaring van de benadeelde partij. De benadeelde partij had verklaard dat hij de verdachte had gebeld en gesproken over de zitting, en dat de verdachte had aangegeven niet te weten dat er een zitting was. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat er geen sprake was van een gesprek over de strafzaak en dat de verdachte niet op de hoogte was van de zitting.

De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was, gezien de inhoud van de verklaring van de benadeelde partij en de argumenten van de raadsvrouw. De Hoge Raad concludeerde dat de niet-ontvankelijk verklaring van de verdachte in het hoger beroep ontoereikend gemotiveerd was. Daarom vernietigde de Hoge Raad de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de ontvankelijkheid van hoger beroep en de noodzaak om de omstandigheden waaronder een verdachte op de hoogte was van een zitting goed te onderbouwen. De uitspraak heeft implicaties voor de rechtsbescherming van verdachten in strafzaken, vooral in situaties waarin er twijfel bestaat over hun kennis van zittingen.

Uitspraak

18 september 2012
Strafkamer
nr. S 11/01619
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 3 maart 2011, nummer 21/001986-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.G.T. Stapelbroek-Klooken, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde opnieuw recht te doen op het ingestelde hoger beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
2.2. Het Hof heeft omtrent de ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep het volgende overwogen en beslist:
"Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Arnhem van 26 maart 2010 blijkt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft medegedeeld dat hij de dag voor de zitting met verdachte heeft gebeld en hem heeft gesproken. Verdachte heeft hem toen verteld dat hij niet wist dat er een zitting was. [Benadeelde partij] heeft verdachte toen de brief die hij heeft ontvangen voorgelezen. De brief die door het openbaar ministerie aan de benadeelde partij [benadeelde partij] is verzonden, bevindt zich in het strafdossier.
De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof medegedeeld dat haar cliënt rond die tijd inderdaad met [benadeelde partij] heeft gesproken.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat verdachte op de hoogte was van de zitting in eerste aanleg.
Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen na de uitspraak van het vonnis daartegen hoger beroep instellen. Het hoger beroep is geruime tijd na het verstrijken van die termijn ingesteld. Daarom zal verdachte niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep."
2.3.1. Het door het Hof genoemde proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg houdt als verklaring van de benadeelde partij het volgende in:
"Ik heb verdachte gisteren gebeld en gesproken. Hij wilde wel wat met mij regelen. Ik heb hem toe gezegd dat het prima is als hij de goederen alsnog levert. Hij vertelde mij niet te weten dat er een zitting was. Ik heb hem toen de brief die ik ontvangen heb nog voorgelezen. Van belang voor mij is wel de verklaring van verdachte dat zijn zoon erbij betrokken was."
2.3.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar onder meer het volgende aangevoerd:
"Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg blijkt dat de benadeelde partij het heeft over een regeling en een zitting. Ik weet niet welke brief [benadeelde partij] aan mijn cliënt heeft voorgelezen.
Mijn cliënt zegt wel dat hij omstreeks die tijd met de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft gesproken.
Op 22 maart heeft er een comparitie van partijen plaatsgevonden. Mogelijk ging het om die zitting.
Mijn cliënt heeft met [benadeelde partij] niet gesproken over de strafzaak. Ook tijdens de comparitie van partijen is niet over de strafzaak gesproken. Ook mr Mulder wist niets van een strafzaak."
2.4. Art. 408, eerste lid, Sv luidt:
"Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
(...)
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting (...) de verdachte tevoren bekend was."
2.5. Het oordeel van het Hof dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting in eerste aanleg de verdachte tevoren bekend was, is gelet op de inhoud van de verklaring van de benadeelde partij zoals gerelateerd in het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, alsmede op hetgeen de raadsvrouwe van de verdachte heeft aangevoerd met betrekking tot die verklaring, niet zonder meer begrijpelijk.
2.6. Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 18 september 2012.