ECLI:NL:HR:2012:BX4563

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04248 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in een strafzaak betreffende witwassen op Sint Maarten

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, waarin de verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk witwassen van geld. De feiten dateren uit juni 2006, toen de verdachte op Sint Maarten betrokken was bij een reeks contante stortingen op bankrekeningen, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. De verdachte, geboren in 1969, had een offshore-bedrijf en maakte gebruik van verschillende bankrekeningen om grote bedragen te storten, vaak net onder de meldgrens voor ongebruikelijke transacties. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring van het witwassen voldoende gemotiveerd is en dat de verdachte op de hoogte was van de criminele herkomst van de gelden. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak en terugwijzing naar het Gemeenschappelijk Hof, maar de Hoge Raad heeft de gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, verminderd tot 23 maanden, omdat de redelijke termijn van art. 6 EVRM was overschreden. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige en bevestigt de bewezenverklaring van het witwassen.

Uitspraak

9 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 10/04248 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 8 juli 2010, nummer H-21/2008, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende in [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onder 7 ontoereikend is gemotiveerd.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder 7 bewezenverklaard:
"dat hij in en omstreeks de maand juni 2006 op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, een gewoonte heeft gemaakt van het opzettelijk witwassen van geld, immers heeft hij in de genoemde periode meerdere geldbedragen verworven en voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen van voornoemde geldbedragen wist dat deze geldbedragen door misdrijf waren verkregen."
2.3.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"a. een proces-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt en op 27 juni 2007 gesloten en getekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden buitengewoon agent van politie, pv. nummer: 0706241650.FIN, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen, zakelijk weergegeven:
"Uit een analyse van de bankbescheiden welke werden in beslag genomen tijdens de huiszoeking in de woning [a-straat 1] is het volgende naar voren gekomen. Zowel [verdachte] als [betrokkene 1] zijn houder van diverse bankrekeningen bij de RBTT bank op Sint Maarten.
In de periode van 29 mei 2006 tot 30 juni 2006 (1 maand) worden op rekeningnummer RBTT [001] (multiplier checking account van [betrokkene 1]) een 14-tal betalingen bijgeboekt (contante stortingen) van in totaal het bedrag van US$ 115.000. Op 30 juni 2006 wordt dit totaalbedrag van US$ 115.000 via een interne overboeking overgeboekt naar een rekening van [verdachte].
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van contante geldstortingen op de rekening van [betrokkene 1] (dollarrekening), welke later worden doorgeboekt naar de rekening van [verdachte]
01-06-2006 $8.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
02-06-2006 $6.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
05-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
06-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
07-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
08-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
09-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
15-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
16-06-2006 $9 000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
19-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
20-06-2006 $5.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
26-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
27-06-2006 $6.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
28-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
Totaal $115.000,00
Voorts werden bij de huiszoeking in de woning van [verdachte] verschillende reçu's aangetroffen van contante stortingen bij [A]. In onderstaand overzicht wordt een weergave gegeven van geldstortingen bij [A] op naam van [B]:
08-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
08-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
08-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
15-06-2006 3.500,00 USD cash deposit
16-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
16-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
16-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
16-06-2006 8.700,00 USD cash deposit
20-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
27-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
27-06-2006 8.000,00 USD cash deposit
27-06-2006 7.000,00 USD cash deposit
29-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
05-07-2006 18.000,00 USD cash deposit
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 november 2007, voor zover inhoudende:
"U houdt mij voor het proces-verbaal no.0706241650.FIN van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Hetgeen daarin staat vermeld met betrekking tot [betrokkene 1]'s en mijn rekeningen, is juist.
Sinds eind 2001 beschik ik over de op Nevis gevestigde offshore-company [B] Ltd. Ik ben enig aandeelhouder. De op Sint Maarten gevestigde [A] voert de directie over [B], waarvoor zij mij een "fee" in rekening brengt. Ik heb [B] aangeschaft om daarin, niet op mijn naam en uit het zicht van de fiscus mijn geld en overig vermogen onder te brengen.
Het klopt dat op 30 juni 2006 een bedrag van US$ 115.000,00 van [betrokkene 1]'s dollar-rekening [001], via een interne boeking bij de RBTT, is overgeboekt naar een rekening van mij. Het klopt dat laatstgenoemd bedrag in de maand juni 2006 via een groot aantal kleinere stortingen op genoemde dollarrekening van [betrokkene 1] is gestort. Ik hield die stortingen bewust klein, net onder de US$ 10.000,00, om daar geen vragen over te krijgen. Vrijwel al het geld is uiteindelijk, via [A], terechtgekomen bij [B]. In totaal is dat ongeveer 700.000,00 dollar geweest."
c. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2010, voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudende:
"U houdt me voor dat ik vooral in 2006 contant geld heb gestort naar [B] in porties van meestal $9.000, soms meerdere op een dag. Zoals het me nu bijstaat heb ik bij stortingen op een dag het gehele bedrag gebracht en is het in verschillende porties weggeschreven. Ik heb mijn neveninkomsten niet opgegeven aan de belastingen."
2.3.2. Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:
"Ten aanzien van deze contante geldstortingen kan worden gesteld dat zij voldoen aan de door het FATF opgestelde lijst indicatoren met betrekking tot het witwassen van geld, met name:
1. Contante geldstortingen van grote bedragen op een privé-rekening, zonder dat de herkomst daarvan kan worden herleid;
2. Contante geldstortingen in vreemde valuta welke worden overgeboekt naar een derde rekening ([B] Ltd.);
3. Het ontbreken van een verklaarbare legale oorsprong gelet op de hoogte van de geldbedragen en de frequentie waarmee wordt gestort;
4. Meerdere geldstortingen van grote bedragen op opeenvolgende dagen met een bepaalde frequentie, kennelijk om de meldgrens voor ongebruikelijke transacties aan het MOT te vermijden;
5. Het wegsluizen van het geld naar een offshore-onderneming.
Verdachte heeft op 24 juni 2010 ten overstaan van het Hof verklaard, dat het extra verdiende geld afkomstig was van security-adviezen, die hij aan diverse bedrijven gaf. Het zou gaan om telkens adviezen ter waarde van ca. 4.000 a 5.000 dollar. Verder heeft verdachte verklaard een naheffing te hebben gekregen van de Belastingdienst van ca. 95.000 dollar, doch dat hij nog in debat is over de exacte hoogte van dat bedrag. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij zijn neveninkomsten niet aan de belastingdienst heeft opgegeven. Het Hof constateert derhalve dat in ieder geval ook een gedeelte van de in de bewezenverklaring genoemde bedragen direct uit een misdrijf, namelijk een belastingdelict, is verkregen.
Met betrekking tot het grote resterende deel van het bewezen verklaarde geld overweegt het Hof dat daarop de criteria van de FATF toepasbaar zijn. Verdachte heeft daartegenover slechts gesteld dat het geld afkomstig was van security-adviezen, doch heeft nagelaten ook maar enige nadere opgave te geven. Desgevraagd heeft de verdachte gesteld dat hij de namen van zijn opdrachtgevers niet wil bekend maken, aangezien hij dat hun beloofd had. Het Hof acht dit ongeloofwaardig, nu het gaat om (in totaal) een aanzienlijk bedrag en het derhalve zou gaan om een aanzienlijke hoeveelheid adviezen. Dat geen enkele opdrachtgever er na zoveel tijd nog steeds niet mee zou instemmen dat verdachte zijn identiteit zou prijsgeven teneinde de inkomstenbron van de verdachte te kunnen verifiëren is niet aannemelijk. Bij deze stand van zaken kan het niet anders dan dat verdachte op de hoogte was van de criminele herkomst van de bewezen verklaarde bedragen. De gewoonte wordt afgeleid uit de herhaling van de handelingen."
2.4. Kennelijk heeft het Hof met de hiervoor weergegeven overwegingen tot uitdrukking willen brengen dat, voor zover de verdachte kan worden gevolgd in zijn verklaring dat hij de in de bewezenverklaring bedoelde geldbedragen ter beschikking heeft gekregen als vergoeding voor door hem gegeven adviezen, het verwerven en voorhanden hebben van een gedeelte daarvan witwassen oplevert omdat, naar de verdachte wist, die inkomsten aan de belastingheffing waren onttrokken, en dat voor het overige voldoende bewijs voorhanden is voor het oordeel dat de verdachte ten tijde van het verwerven en voorhanden krijgen van die geldbedragen wist dat zij door misdrijf waren verkregen aangezien uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte er welbewust voor heeft gekozen een in totaal aanzienlijk bedrag in zó kleine bedragen te storten of te laten overboeken dat er geen vragen zouden rijzen, terwijl hij een aannemelijke verklaring voor de precieze herkomst van het gehele door hem genoemde bedrag niet heeft willen geven met een beroep op een omstandigheid die ongeloofwaardig is.
Dit oordeel is niet onbegrijpelijk.
2.5. De bewezenverklaring is naar behoren gemotiveerd. Het middel faalt.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 23 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 9 oktober 2012.