2.2. De bestreden uitspraak houdt, voor zover in cassatie van belang, het volgende in:
"De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder de beslissing van het Landgericht Duisburg (Bondsrepubliek Duitsland) van 13 september 2006 en een brief van het Justizministerium des Landes Nordrhein-Westfalen gericht aan het Ministerie van Justitie te Den Haag d.d. 9 september 2009. In laatstgenoemde brief wordt melding gemaakt van het feit dat het verzoek tot tenuitvoerlegging van de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op artikel 13 van het Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, gesloten te Straatsburg op 8 november 1990.
De tweede stelling van de verdediging komt er op neer dat een rechterlijke buitenlandse beslissing tot confiscatie, ten aanzien waarvan de exequaturrechter op grond van de WOTS procedure verlof heeft verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland, omgezet moet worden naar een nationale beslissing waarbij naar Nederlandse maatstaven recht wordt gedaan. Deze stelling is naar het oordeel van de rechtbank niet juist en berust niet alleen op een verkeerde lezing van voormeld verdrag, maar gaat bovendien voorbij aan de inhoud van het Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie (Publicatieblad Nr. L 328 van 24/11/2006 blz. 0059-0078). Met voornoemd kaderbesluit wordt immers beoogd de regels vast te stellen volgens welke een lidstaat een door een in strafzaken bevoegde rechter van een andere lidstaat gegeven beslissing tot confiscatie [voetnoot: Artikel 2 Beslissing tot confiscatie: een onherroepelijke straf of maatregel, opgelegd door een rechter na een procedure in verband met één of meer strafbare feiten, die leidt tot het blijvend ontnemen van voorwerpen.] erkent en ten uitvoer legt.
Artikel 7 van voormeld kaderbesluit schrijft voor dat de bevoegde autoriteiten van de tenuitvoerleggingsstaat zonder verdere formaliteit overgaan tot de erkenning van een overeenkomstig de artikelen 4 en 5 toegezonden beslissing - hetgeen in deze procedure is geschied - tot confiscatie en onverwijld de nodige maatregelen met het oog op de tenuitvoerlegging ervan nemen.
Uit de considerans bij voormeld kaderbesluit blijk voorts dat de Raad van Europa op 30 november 2000 een programma van maatregelen heeft aangenomen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen, dat de hoogste prioriteit geeft aan de aanneming van een instrument waarin het beginsel van wederzijdse erkenning wordt toegepast op de bevriezing van bewijsstukken en voorwerpen. Tevens wordt met dit programma beoogd de tenuitvoerlegging in een lidstaat van een in een andere lidstaat gegeven beslissing tot confiscatie, in overeenstemming met het beginsel van wederzijdse erkenning te verbeteren, rekening houdend het voormeld Verdrag van 1990. Om dat doel te bereiken vermindert dit kaderbesluit binnen zijn toepassingsgebied het aantal gronden tot weigering van tenuitvoerlegging en heft het tussen de lidstaten alle regelingen op die ertoe strekken een beslissing tot confiscatie om te zetten in een nationale beslissing.
Het verzoek en de overgelegde stukken waarop het verzoek is gegrond, voldoen derhalve aan de vereisten van het Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, gesloten te Straatsburg op 8 november 1990 en het Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie.
Aan de voorwaarden voor de overname van de tenuitvoerlegging in Nederland van voormelde buitenlandse beslissing wordt voldaan nu:
- de tenuitvoerlegging in Nederland kan geschieden krachtens voormeld verdrag;
- voormelde buitenlandse beslissing voor tenuitvoerlegging vatbaar is;
- betrokkene veroordeeld is tot een sanctie die niet bestaat uit betaling van proceskosten of uit een schadevergoeding aan een beledigde partij;
- de feiten die aan de beslissing tot confiscatie ten grondslag liggen illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen betreffen en daarop in de beslissingsstaat een vrijheidsstraf staat met een maximum van ten minste drie jaar;
- veroordeelde een vaste woon- of verblijfplaats heeft in Nederland;
- er geen gronden tot weigering van de erkenning of tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 8, dan wel één van de in artikel 10 genoemde gronden om de tenuitvoerlegging op te schorten, bestaan in het kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen.
(...)
Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden uitspraak is gegrond op de artikelen:
Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, gesloten te Straatsburg op 8 november 1990;
Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie: art. 4, 5, 6 en 7;
Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen: art. 2, 3, 4, 5, 6, 7, 30, 31 en 31a Wetboek van Strafrecht: art. 36e."