ECLI:NL:HR:2012:BX4467

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04603
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stempelvonnis en verlof in hoger beroep in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1981 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder door de Politierechter in de Rechtbank te Breda veroordeeld tot een geldboete van € 250,- voor het medeplegen van het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Dit vonnis was een stempelvonnis, wat betekent dat het vonnis op een bepaalde manier was vastgesteld zonder een uitgebreide motivering. De Officier van Justitie had hoger beroep ingesteld tegen de hoogte van de opgelegde straf, en het Hof had verlof verleend voor dit hoger beroep.

De verdediging voerde aan dat het Hof niet had kunnen oordelen zonder een uitgewerkt vonnis en proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof terecht had geoordeeld dat de beraadslaging in hoger beroep kon plaatsvinden op basis van het onderzoek in hoger beroep, zoals voorgeschreven in de Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad verwierp de klachten van de verdediging en oordeelde dat de door het Mensenrechtencomité aangevoerde kritiek niet van toepassing was, aangezien er wel degelijk verlof was verleend en de zaak opnieuw feitelijk aan de orde was gesteld.

De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdediging niet konden leiden tot cassatie, en dat het Hof op juiste gronden had geoordeeld. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de beslissing van het Hof en verwierp het beroep van de verdachte.

Uitspraak

11 september 2012
Strafkamer
nr. S 10/04603
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 oktober 2010, nummer 20/003026-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt primair dat "het hof in hoger beroep ten gronde heeft rechtgedaan zonder te kunnen beschikken over een uitgewerkt vonnis en een proces-verbaal van de zitting waarop de zaak in eerste aanleg inhoudelijk werd behandeld".
2.2.1. De stukken van het geding houden het volgende in:
- bij vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Breda is de verdachte ter zake van het medeplegen van het handelen in strijd met art. 26, eerste lid, Wet wapens en munitie, veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis;
- dit - mondelinge - vonnis is aangetekend op de wijze als voorzien in art. 378a Sv (het zogenoemde stempelvonnis);
- de Officier van Justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis en heeft op de voet van art. 410, eerste lid, Sv een appelschriftuur ingediend, houdende grieven tegen de hoogte van de opgelegde straf;
- de Voorzitter van het Hof heeft bij beschikking van 30 november 2009 het in art. 410a Sv bedoelde "verlof" verleend;
- de raadsman is - niettegenstaande dat door de verdachte geen appel was ingesteld - blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal ter terechtzitting van het Hof in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
2.2.2. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsman aldaar met een beroep op de beslissing van het VN-Mensenrechtencomité nr. 1797/2008 van 30 juli 2010 aangevoerd dat - op straffe van schending van art. 14, vijfde lid, IVBPR - het dossier diende te worden aangevuld met een uitgewerkt vonnis en proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg en dat, indien dit onmogelijk zou blijken te zijn, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg nietig behoorde te worden verklaard, met terugwijzing van de zaak naar de Politierechter.
2.2.3. Het Hof heeft daaromtrent het volgende overwogen en beslist:
"Het hof is van oordeel dat de kritiek van het Mensenrechtencomité enkel ziet op het verlofstelsel en de omstandigheid dat men bij het niet verlenen van verlof een tweede instantie mist. In casu is wel verlof verleend en is de zaak opnieuw feitelijk aan de orde. Indien het hof het verweer van de raadsman zou volgen, betekent dit dat de door de wet geboden mogelijkheid van het wijzen van een stempelvonnis niet door de beugel zou kunnen. Zo ruim interpreteert het hof de uitspraak niet. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de verdediging. In de eerste plaats ziet het hof geen aanleiding tot het opvragen van een uitgewerkt proces-verbaal van de zitting en een uitgewerkt vonnis, zodat er geen reden is voor terugwijzing naar de politierechter."
2.3. 's Hofs oordeel geeft niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De primaire klacht faalt derhalve.
2.4. Subsidiair klaagt het middel dat "het hof ten onrechte het namens requirant gevoerde verweer, kort samengevat primair strekkende tot aanhouding van de behandeling van de zaak teneinde de stukken aan te vullen met een uitgewerkt vonnis en de processen-verbaal van de zittingen in eerste aanleg en subsidiair strekkende tot nietigverklaring van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank, heeft verworpen, althans het hof dit verweer heeft verworpen op gronden die de verwerping niet kunnen dragen".
2.5. De klacht miskent dat indien in eerste aanleg toepassing is gegeven aan art. 378a Sv op grond van art. 422, tweede lid, Sv de beraadslaging als bedoeld in de art. 348 en 350 Sv alleen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep plaatsvindt (vgl. HR 27 januari 1987, LJN AC9693, NJ 1987/886), zoals te dezen blijkens het bestreden arrest is geschied. In aanmerking genomen voorts dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat het door de raadsman aangevoerde niet kan leiden tot inwilliging van het verzoek tot terugwijzing van de zaak naar de Politierechter (vgl. HR 7 mei 1996, LJN ZD0442, NJ 1996/557), faalt ook de subsidiaire klacht.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 11 september 2012.