ECLI:NL:HR:2012:BX4298

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/04200 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen ongegrondverklaring klaagschrift teruggave inbeslaggenomen geldbedrag

In deze zaak gaat het om een cassatie tegen de ongegrondverklaring van een klaagschrift dat door de klager was ingediend voor de teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 2.900,-. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerder arrest (LJN BL2823) en oordeelt dat het Hof niet de juiste maatstaf heeft aangelegd. Het Hof had geoordeeld dat het hoger beroep in de hoofdzaak nog niet was behandeld, waardoor het belang van de strafvordering zich niet tegen de teruggave van het geldbedrag verzet. De Hoge Raad stelt vast dat deze redenering niet correct is en vernietigt de bestreden beschikking van het Hof.

De zaak betreft een klaagschrift dat door de klager, geboren in 1957 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was ingediend. De klager was eerder vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten, maar de officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het Hof had het klaagschrift van de klager ongegrond verklaard, omdat het hoger beroep nog niet was behandeld. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking van het Hof.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet heeft beoordeeld of het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vorderde. Dit is een cruciaal aspect in zaken van inbeslagname, waarbij de Hoge Raad benadrukt dat het belang van de strafvordering zich kan verzetten tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor de inbeslagneming is toegestaan, noodzakelijk is. De Hoge Raad vernietigt de beschikking en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift.

Uitspraak

4 september 2012
Strafkamer
nr. S 11/04200 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 september 2011, nummer 22/003543-11, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel is gericht tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift.
2.2. Het Hof heeft het door de klager ingediende klaagschrift, strekkende tot teruggave van het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag van € 2.900,- ongegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"1. Procesgang
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 juli 2011 (met parketnummer 10-960154-10) is klager vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten (invoer van cocaïne en de voorbereidingshandelingen daartoe). Voorts heeft de rechtbank de teruggave gelast aan klager van de bij hem in beslag genomen voorwerpen, waaronder een geldbedrag van € 2.950,-.
Tegen dit vonnis is op 22 juli 2011 door de officier van justitie hoger beroep ingesteld. Tot een behandeling in hoger beroep van de strafzaak is het nog niet gekomen, zodat de inbeslagneming van genoemd geldbedrag voortduurt.
Door klager is bij een op 4 augustus 2011 ter griffie van dit gerechtshof ingekomen klaagschrift verzocht om teruggave van het bij hem in beslag genomen geldbedrag van € 2.900,-.
2. Beoordeling van het verzet
Het klaagschrift is op 19 september 2011 door het hof in raadkamer in het openbaar behandeld. Daar zijn gehoord de advocaat-generaal mr. D. Jeras, alsmede de advocaat van klager, mr. Van Paridon die door klager is gemachtigd namens hem in rechte op te treden.
De advocaat-generaal heeft gepersisteerd bij de schriftelijke conclusie d.d. 30 augustus 2011 van zijn ambtgenoot mr. C.J.M.G. Strack, ertoe strekkende dat het klaagschrift "dient te worden afgewezen" (het hof begrijpt: ongegrond wordt verklaard).
Het hof is, nu het hoger beroep in de hoofdzaak nog niet is behandeld, van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het belang van de strafvordering zich (thans) niet tegen de teruggave van meergenoemd geldbedrag aan klager verzet, zodat het klaagschrift tegen het uitblijven van een last tot teruggave ongegrond is."
2.3. Het Hof is kennelijk ervan uitgegaan dat het gaat om een onder de klager op de voet van art. 94 Sv in beslag genomen geldbedrag. In zo een geval dient het Hof a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomene kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art 552f Sv. (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823 rov. 2.9 en 2.11).
2.4. Het Hof heeft, door te oordelen dat "het hoger beroep in de hoofdzaak nog niet is behandeld" zodat "niet kan worden gezegd dat het belang van de strafvordering zich (thans) niet tegen de teruggave van meergenoemd geldbedrag aan klager verzet", voormelde maatstaf niet aangelegd. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 september 2012.