ECLI:NL:HR:2012:BX4269
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- B.C. de Savornin Lohman
- W.F. Groos
- J. Wortel
- N. Jörg
- Rechtspraak.nl
Gebruik van rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming in strafzaken tegen jeugdigen en het verschoningsrecht van de opsteller
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die op 24 april 2009 in Amsterdam samen met anderen een grote hoeveelheid snoepgoed heeft gestolen, met een totale waarde van 1.001,35 euro, toebehorende aan Albert Heijn To Go. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de veroordeling, waarbij de verklaring van een raadsonderzoekster van de Raad voor de Kinderbescherming als bewijs is gebruikt. De verdediging betoogde dat deze verklaring niet voor het bewijs mocht worden gebruikt, omdat dit in strijd zou zijn met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de Salduz-normen. De Hoge Raad oordeelde echter dat de verklaring van de raadsonderzoekster, die op vordering van het openbaar ministerie als getuige was opgeroepen, wel degelijk voor het bewijs kon worden gebruikt. De Hoge Raad benadrukte dat de rapporteur en de verdachte ervan moeten kunnen uitgaan dat de in het rapport vastgelegde gegevens niet voor een ander doel zullen worden gebruikt dan in overeenstemming met het oogmerk van artikel 494, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en dat het gebruik van de verklaring voor het bewijs niet inbreuk maakte op de rechten van de verdediging. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, maar constateerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, zonder dat hier rechtsgevolgen aan verbonden werden.