9 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 10/03061
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 juli 2010, nummer 22/002422-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1.1. De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en de Advocaat-Generaal bij het Hof.
Namens de verdachte heeft mr. B.D.W. Martens, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de nietigverklaring van de dagvaarding ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit alsmede wat betreft de strafoplegging en de beslissing tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste namens de verdachte voorgestelde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde namens de verdachte voorgestelde middel
3.1. Het middel klaagt in de eerste plaats dat het Hof het verweer dat een wettelijke bepaling ontbreekt op grond waarvan het onder 1 tenlastegelegde feit strafbaar is, zodat art. 1 Sr en art. 7 EVRM aan veroordeling ter zake van dit feit in de weg staat, ten onrechte, althans onbegrijpelijk gemotiveerd heeft verworpen.
3.2. Onder 1 is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 18 maart 2006 tot en met 19 september 2008 te De Lier, gemeente Westland, wapens van categorie I onder 7°, te weten paintballwapens van de merken en modellen Tippmann, A5, A5 Stealth, Bravo One en Tiberius, T9 Elite Noir en Zeus G2 en Tactmark, K4Pro, K4 Carbine, Tippmann X7 en Smart Parts SP-8 en Smart Parts SP-1 Tactical zijnde voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonden met vuurwapens voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of voor derden heeft hersteld en/of heeft doen binnenkomen terwijl hij daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt."
3.3. Het Hof heeft overwogen dat een paintballmarker (paintballwapen) valt onder Categorie I onder 7º, als omschreven in art. 2, eerste lid, WWM in verbinding met art. 3, aanhef en onder a, van de Regeling wapens en munitie. In zijn overwegingen ligt als het oordeel van het Hof besloten dat de in de tenlastelegging onder 1 genoemde paintballwapens voorwerpen zijn die door de Minister zijn aangewezen als bedoeld in de voormelde bepaling van de Regeling wapens en munitie. Aldus heeft het Hof terecht aangenomen dat een (verbindende) wettelijke regeling bestaat waarop de strafbaarheid van het onder 1 tenlastegelegde kan worden gegrond. Voor zover de klacht inhoudt dat zodanige regeling ontbreekt, faalt zij. Voor zover de klacht inhoudt dat het Hof heeft miskend dat deze regeling zodanig ondoorzichtig is dat voor de verdachte niet voorzienbaar was dat zijn handelen strafbaar was, kan deze klacht niet tot cassatie leiden omdat zodanig beroep op schending van art. 7 EVRM niet voor het eerst in cassatie kan worden gedaan, aangezien zulks mede een onderzoek van feitelijke aard zou vergen waarvoor in cassatie geen plaats is.
3.4.1. Het middel klaagt in de tweede plaats dat het Hof het verweer dat de verdachte moet worden ontslagen van rechtsvervolging wegens rechtsdwaling ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
3.4.2. Het bestreden arrest houdt met betrekking tot dit verweer het volgende in:
"Strafbaarheid van de verdachte
Namens de verdachte is aangevoerd dat bij de verdachte sprake is van verontschuldigbare dwaling. De verdachte verkeerde ten tijde van het begaan van het feit in de overtuiging dat zijn gedraging niet ongeoorloofd was. Tevens is er sprake van verontschuldigbare dwaling omtrent de feiten of het recht op het moment dat de betrokkene uitgaat van onjuist gegeven adviezen, zoals in casu.
Deze afwezigheid van alle schuld dient dan ook te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Kort na de overname van het bedrijf heeft de verdachte een aanvraag tot erkenning ingediend. Hij wist, gelet alleen al op de hem toegezonden brief van politie Haaglanden, dat het zonder erkenning verkopen van wapens van categorie IV onder 4° strafbaar was. Ondanks de wetenschap - ten gevolge van zijn contact met eerdergenoemde [betrokkene 1] - dat de aanvraag van de erkenning lastig was en dat het enige tijd zou duren, is de verdachte doorgegaan met de verkoop van de onder
(1 en) 2 genoemde paintballmarkers zonder de benodigde erkenning. Onder die omstandigheden had de verdachte - die al jarenlang in de bewuste branche werkzaam was en ervan op de hoogte was dat de betrekkelijke wetgeving moeilijk hanteerbare regels bevatte - niet zonder meer er op mogen vertrouwen dat hij kon doorgaan met de handel zonder erkenning, op de enkele grond dat voornoemde [betrokkene 1] hem dat had gezegd, nog daargelaten dat zulks allerminst in hoger beroep is komen vast te staan. De verdachte heeft ter terechtzitting van 24 juni 2010 bevestigd dat zijn afnemers juist belangstelling hebben voor paintballmarkers waarvan het uiterlijk zoveel mogelijk overeenkomt met echte vuurwapens en dat hij daarom vorenomschreven paintballmarkers heeft ingekocht om die aan zijn klanten te verkopen. Ook hij moet hebben beseft dat juist deze paintballmarkers door hun grote gelijkenis met echte vuurwapens voor bedreiging of afdreiging te gebruiken voorwerpen waren. De verdachte heeft aldus bewust de grenzen van de wetgeving opgezocht en overschreden en dat komt voor zijn rekening. Het hof is van oordeel dat er van de zijde van de overheid weliswaar sprake is geweest van laksheid in die zin dat de beslissing op de aanvraag om erkenning lang op zich heeft laten wachten, maar dit laat de verwijtbaarheid van de verdachte in deze onverlet. Het hof verwerpt dan ook dit verweer."
3.4.3. De klacht faalt. Het Hof heeft in zijn overwegingen - niet onbegrijpelijk - vastgesteld dat de verdachte bewust de grenzen van de wetgeving heeft opgezocht en overschreden. Daarin ligt als zijn oordeel besloten dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte meende en in redelijkheid kon menen dat hij met zijn handel in paintballwapens de wet niet overtrad, en dat derhalve van verschoonbare dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van zijn gedraging geen sprake is. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
4. Beoordeling van het eerste door de Advocaat-Generaal bij het Hof voorgestelde middel
4.1. Het middel keert zich tegen 's Hofs oordeel dat de dagvaarding wat betreft het onder 3 tenlastegelegde feit, nietig verklaard dient te worden.
4.2. Aan de verdachte is onder 3 tenlastegelegd dat:
"hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 19 september 2008 te De Lier, gemeente Westland, 676 wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten onderdelen en hulpstukken bestemd voor paintballwapens, zijnde onderdelen en/of hulpstukken van diverse merken en modellen (waaronder vizieren, tacticalrail, mantels, mondingsvlamdempers, geluidsdempers, beugels, voorsteunen, handbeschermers en een magazijn, model Colt M4 en lopen en trekkergroepen voor Tippmann X7 en trekkergroepen voor Tippmann A5 en kolven/klapkolven en patroonmagazijnen) bestemd voor voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonden met vuurwapens en/of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of voor derden heeft hersteld en/of heeft doen binnenkomen en/of heeft doen uitgaan terwijl hij daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt."
4.3. Het bestreden arrest houdt als 's Hofs oordeel dienaangaande in:
"Nietigheid van de dagvaarding
Het hof is van oordeel dat de dagvaarding in eerste aanleg wat betreft het onder 3 tenlastegelegde nietig behoort te worden verklaard, aangezien het daar gestelde een onvoldoende duidelijke en begrijpelijke omschrijving bevat van het tenlastegelegde. Aan de verdachte wordt aldaar immers verweten dat hij gehandeld zou hebben in wapens van categorie I onder 7°, zijnde onderdelen en hulpstukken bestemd voor paintballwapens.
Noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzittingen in hoger beroep is evenwel aan het hof voldoende duidelijk en begrijpelijk geworden welke onderdelen of hulpstukken specifiek bestemd zijn voor die wapens en van zodanige wezenlijke aard daarvoor zijn, dat zij daardoor moeten worden beschouwd als wapens in de zin van voormelde categorie van de Wet Wapens en Munitie, gelet op het bepaalde van artikel 3 van die Wet. Ook aan de verdachte is de tenlastelegging in zoverre kennelijk niet duidelijk geworden."
4.4. De onder 4.2 weergegeven tenlastelegging is toegesneden op art. 13, eerste lid, WWM in verbinding met art. 3, eerste lid, WWM, welke laatste bepaling luidt:
"De bepalingen betreffende wapens zijn mede van toepassing op onderdelen en hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor die wapens en van wezenlijke aard zijn."
4.5. Gelet op de bewoordingen van de hiervoor onder 4.2 weergegeven tenlastelegging en de inhoud van de onder 4.4 genoemde bepalingen waarop de tenlastelegging is toegesneden, en voorts in aanmerking genomen dat niet blijkt dat door of namens de verdachte ten overstaan van het Hof is aangevoerd dat het de verdachte onduidelijk is waarop die tenlastelegging onder 3 betrekking heeft, is de overweging van het Hof dat de dagvaarding ten aanzien van die tenlastelegging nietig verklaard dient te worden "aangezien het daar gestelde een onvoldoende duidelijke en begrijpelijke omschrijving bevat van het tenlastegelegde", zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige namens de verdachte en door de Advocaat-Generaal ingediende middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de nietigverklaring van de dagvaarding ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit, alsmede wat betreft de strafoplegging en de beslissing tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, met uitzondering van de voorwerpen vermeld onder nummer 155 op de beslaglijst;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 9 oktober 2012.