ECLI:NL:HR:2012:BX4020
Hoge Raad
- Cassatie
- A-G Van Hilten
- Rechtspraak.nl
Cassatie over recht op aftrek van omzetbelasting na verbouwing van verhuurde bovenverdiepingen
In deze zaak gaat het om een fiscale eenheid bestaande uit een BV en haar directeur-grootaandeelhouder (dga). De BV heeft in 1996 een pand verkregen na een geruisloze inbreng. Dit pand is altijd belast verhuurd, waarbij de bovenverdiepingen tot 2002 verhuurd werden. In 2003 en 2004 zijn deze bovenverdiepingen verbouwd tot woonruimte. De verbouwing heeft niet geleid tot de vervaardiging van een nieuw goed, zoals in cassatie is vastgesteld. Medio mei 2004 heeft de dga de bovenverdiepingen als woning duurzaam in gebruik genomen, zonder dat zij hiervoor een vergoeding aan de BV betaalt.
Het Hof moest beoordelen of de belanghebbende recht heeft op aftrek van omzetbelasting voor de kosten van de verbouwing van de bovenverdiepingen. Het Hof oordeelde dat er voorafgaand aan de verbouwing een levering heeft plaatsgevonden op basis van artikel 3, lid 1, aanhef en onderdeel g, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Hierdoor kwam de voorbelasting die aan de verbouwing was toe te rekenen, niet voor aftrek in aanmerking, omdat deze na de levering in de zin van de Wet was berekend.
De belanghebbende heeft cassatie ingesteld en drie middelen voorgesteld. De Advocaat-Generaal Van Hilten heeft het eerste middel besproken en vervolgens middel IIII behandeld, alvorens op het tweede middel in te gaan. De uitspraak van de Hoge Raad volgt in deze zaak.