ECLI:NL:HR:2012:BX3868
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Y. Buruma
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in cassatie en de gevolgen daarvan
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 augustus 2012 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 29 juni 2010. De verdachte, geboren in 1944 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. D.R. Corbeek, advocaat te Arnhem. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot strafvermindering en verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de ingediende middelen van cassatie.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het tweede middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het eerste middel daarentegen, dat betrekking heeft op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, is gegrond bevonden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
Desondanks heeft de Hoge Raad besloten dat er geen rechtsgevolg aan deze overschrijding verbonden hoeft te worden, gezien de aard van de opgelegde geldboetes en de mate van overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, en dit arrest is uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.