ECLI:NL:HR:2012:BX3868

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/05399 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in cassatie en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 augustus 2012 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 29 juni 2010. De verdachte, geboren in 1944 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. D.R. Corbeek, advocaat te Arnhem. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot strafvermindering en verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de ingediende middelen van cassatie.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het tweede middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het eerste middel daarentegen, dat betrekking heeft op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, is gegrond bevonden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.

Desondanks heeft de Hoge Raad besloten dat er geen rechtsgevolg aan deze overschrijding verbonden hoeft te worden, gezien de aard van de opgelegde geldboetes en de mate van overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, en dit arrest is uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

28 augustus 2012
Strafkamer
nr. S 11/05399 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 29 juni 2010, nummer 21/004246-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.R. Corbeek, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot strafvermindering en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Gelet op de 21 aan de verdachte opgelegde geldboetes van elk € 900-, subsidiair 18 dagen hechtenis, en de geldboete van € 500-, subsidiair 10 dagen hechtenis, alsmede de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 28 augustus 2012.