ECLI:NL:HR:2012:BX3862

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/04761
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een Promis-vonnis met aanvulling ex art. 365a Sv en bewijsvoering in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 augustus 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem. De zaak betreft een strafrechtelijke veroordeling waarbij het Hof het vonnis van de eerste rechter heeft bevestigd, maar de opgelegde straf heeft vernietigd en opnieuw recht heeft gedaan. De verdachte was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Utrecht, locatie Nieuwegein'.

De Hoge Raad oordeelde dat de werkwijze van het Hof, waarbij het vonnis werd bevestigd met aanvulling van gronden, rechtmatig was. De opvatting dat deze werkwijze in de weg zou staan aan de bewijsvoering op basis van bewijsmiddelen die na het gewezen arrest zijn opgenomen, vond geen steun in het recht. De Hoge Raad bevestigde dat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de beslissing steunt, niet in een terstond uitgewerkt arrest zijn opgenomen, maar in een verkort arrest dat kan worden aangevuld.

De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het Hof, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren. De uitspraak benadrukt de mogelijkheid van aanvulling van gronden in het kader van de Promis-werkwijze en de geldigheid van bewijsvoering die is gebaseerd op aanvullingen na een eerder arrest.

Uitspraak

28 augustus 2012
Strafkamer
nr. S 11/04761
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 4 mei 2011, nummer 24/002432-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Utrecht, locatie Nieuwegein" te Nieuwegein.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof, niettegenstaande de bevestiging van het door de Rechtbank volgens de zogenoemde Promis-werkwijze gewezen vonnis, de bewezenverklaring ten onrechte mede heeft doen steunen op bewijsmiddelen die zijn opgenomen in een aanvulling als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv.
2.2. In het bestreden arrest heeft het Hof, voor zover hier van belang, overwogen:
"Overwegingen van het Hof
Het hof is van oordeel dat de eerste rechter juist heeft geoordeeld voor zover het de bewezenverklaring, de kwalificatie en de strafbaarheid van feit en dader, alsmede voor zover het de beslissing inzake de vordering tenuitvoerlegging betreft. Daarom dient het vonnis waarvan beroep in zoverre met overneming en aanvulling van gronden te worden bevestigd. (...) Ten aanzien van de strafoplegging zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd (...). In zoverre zal opnieuw recht worden gedaan.
Aanvulling van gronden - bewijsmiddelen
De verklaring van [betrokkene 1]1, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Ik woon in [woonplaats].
1 Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1]
d.d. 16 maart 2010, p. 17-29
Oplegging van straf en/of maatregel
(...)
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren passend en noodzakelijk is. De door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf doet onvoldoende recht aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan."
In het dictum van het bestreden arrest heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank bevestigd "ten aanzien van de bewezenverklaring, de kwalificatie en de strafbaarheid van feit en dader, alsmede ten aanzien van de beslissing inzake de vordering tenuitvoerlegging" en heeft het het vonnis waarvan beroep vernietigd "ten aanzien van de opgelegde straf" en in zoverre opnieuw rechtdoende de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren.
In een "Aanvulling als bedoeld in art. 365a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering", waaraan het volgens de zogenoemde Promis-werkwijze gewezen vonnis van de Rechtbank is gehecht, zijn bewijsmiddelen opgenomen en heeft het Hof overwogen:
"Het hof heeft zich verenigd met het vonnis waarvan beroep voor wat betreft onder meer de bewezenverklaring en heeft dat vonnis met aanvulling van gronden bevestigd. De hierboven weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen levert - tezamen met de reeds in het vonnis aangehaalde bewijsmiddelen, de bewijsoverweging in het vonnis (onder 'vaststaande feiten' en 'het oordeel van de rechtbank') en de aanvulling in het arrest - op de redengevende feiten en omstandigheden, op grond waarvan het hof bewezen acht en de overtuiging heeft verkregen, dat verdachte hetgeen in het vonnis als bewezen verklaard is aangenomen, heeft begaan."
2.3. Het middel berust op de opvatting dat de hiervoor geschetste wijze waarop het Hof het vonnis waarvan beroep op de voet van art. 423, eerste lid, Sv heeft bevestigd met aanvulling van gronden, eraan in de weg staat om de bewijsvoering (tezamen met de in het volgens de zogenoemde Promis-werkwijze gewezen vonnis aangehaalde bewijsvoering en de aanvulling in het arrest) mede te doen steunen op bewijsmiddelen die zijn opgenomen in een na het gewezen arrest opgemaakte aanvulling als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv. Die opvatting vindt geen steun in het recht. De werkwijze die het Hof ten aanzien van de bewijsmotivering heeft gevolgd, komt immers erop neer dat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de beslissing steunt dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet reeds in een terstond uitgewerkt arrest zijn opgenomen, maar klaarblijkelijk in een verkort arrest, dat kan worden aangevuld op de wijze als hier is geschied.
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden, Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 28 augustus 2012.