ECLI:NL:HR:2012:BX1771

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02670
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Falende bewijsklacht voorwaardelijk opzet bij poging tot doodslag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1982 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Rijnmond', was in cassatie gegaan tegen een eerdere veroordeling voor poging tot doodslag. De zaak draaide om een schietincident dat plaatsvond op 16 juni 2008 in Rotterdam, waarbij de verdachte samen met een ander opzettelijk op een persoon genaamd [slachtoffer 1] had geschoten. De verdachte had een middel van cassatie ingediend, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G. Spong, die stelde dat de bewezenverklaring van het voorwaardelijk opzet ontoereikend was gemotiveerd door het Hof.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof voldoende bewijs had voor het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte. De bewezenverklaring steunde op verklaringen van getuigen en proces-verbalen van de politie, waarin werd beschreven hoe de verdachte en zijn mededader met een vuurwapen op [slachtoffer 1] hadden geschoten. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans had aanvaard dat [slachtoffer 1] zou worden geraakt, wat ook daadwerkelijk gebeurde. De Hoge Raad vond de motivering van het Hof niet onbegrijpelijk en verwierp het beroep van de verdachte.

De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering in strafzaken, vooral bij delicten waarbij opzet en intentie cruciaal zijn voor de beoordeling van de schuld van de verdachte. De Hoge Raad bevestigde de eerdere uitspraak van het Gerechtshof en verklaarde het cassatieberoep ongegrond.

Uitspraak

25 september 2012
Strafkamer
nr. S 11/02670
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 mei 2011, nummer 22/006595-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rijnmond, locatie De Schie" te Rotterdam.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt onder meer dat het Hof de bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde, in het bijzonder wat betreft het (voorwaardelijk) opzet, ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 5 bewezenverklaard dat:
"hij op 16 juni 2008 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven met dat opzet met een vuurwapen kogels in de richting van [slachtoffer 1] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 12 maart 2009 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2008200607-1, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 12 maart 2009 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] (blz. 3-9):
Op 16 juni 2008 werd ik gebeld door [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]). Ik heb toen met hem afgesproken bij de Primera sigarenboer op de Oranjeboomstraat te Rotterdam. Ik zag hem ineens aan komen lopen. Hij vertelde mij dat hij had gehoord dat ik ruzie had gehad met [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte). We zijn bij een kleuterschool op een bankje gaan zitten. Toen zag ik vanaf de rechterzijde twee mannen aankomen lopen. Zij hadden beiden een capuchon op en de touwtjes waren aangetrokken. Ik bleef naar de mannen kijken en liep ondertussen richting de hekken die daar stonden. Toen ik daar bijna op de hoek was en zij op een afstand van ongeveer vijf meter van mij vandaan waren zag ik dat zij begonnen te rennen. Toen ik dit zag, ben ik ook gaan rennen. Toen zij op de hoek waren hoorde ik meerdere schoten, minimaal zes keer. Ik denk dat er met een wapen op mij geschoten werd, want de schoten klonken niet anders van elkaar. Ik voelde dat ik op een gegeven moment geraakt werd in mijn rechtervoet. Toen ik op de hoek liep en mij omdraaide herkende ik [verdachte] als een van de personen. Ik zag dit aan zijn gezicht. Ik zag dat [verdachte] een vuurwapen in zijn hand had.
2. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 17 november 2010. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 17 november 2010 tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van [slachtoffer 1]:
Met [verdachte] bedoel ik [verdachte].
3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juni 2008 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2008200607-6, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze opsporingsambtenaar (blz. 10-11):
Op 16 juni 2008 omstreeks 01.25 uur verscheen aan het bureau van politie een man genaamd [slachtoffer 1] die in het kort het volgende verklaarde.
Ik bevond mij vanavond omstreeks 01.20 uur samen met een Joegoslaaf bij de bankjes van de Nassaustraat te Rotterdam. Ik zag dat er twee jongens met een capuchon op hun hoofd met hun handen in hun zakken op ons af kwamen lopen. Ik vertrouwde het niet en ben weggelopen in de richting van de Oranjeboomstraat. Ik hoorde vervolgens 5 à 6 schoten vallen. Ik hoorde dat er een kogel afketste op een lantaarnpaal. Ik hoorde dat de daders achter mij aan liepen.
Ik verbalisant zag dat er in de rechterschoen van [slachtoffer 1] een beschadiging aanwezig was op de rechter bovenzijde alsook aan de onderzijde van de schoen. Hij klaagde over pijn in zijn rechtervoet. Bij nader onderzoek zag ik dat zijn middelste teen een klein wondje had.
4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juni 2008 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2008200607-7, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze opsporingsambtenaren (blz. 12-13):
Op 16 juni 2008 gingen wij verbalisanten naar de Nassauhaven te Rotterdam. Aldaar zou een schietpartij hebben plaats gevonden. Omstreeks 01.30 uur waren wij ter plaatse. Het slachtoffer kwam eveneens ter plaatse om de exacte plaats aan te wijzen waar hij beschoten was. Wij hebben samen met het slachtoffer een onderzoek ingesteld aan de Nassauhaven. Hierbij troffen wij ter hoogte van pand 214 een vijftal hulzen aan.
5. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 23 maart 2009 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2008200607-15, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijke weergegeven -:
als de op 23 maart 2009 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 1] (blz. 110-116):
Ik ben naar de woning van P (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) gegaan. Ik heb drugs bij P gekocht. Hij vertelde dat hij de avond ervoor gelokt was door iemand en dat hij bedreigd was met een mes. P had een bestelling gekregen en moest dit brengen naar de [a-straat 1] in Rotterdam, een dealpand.
Toen P in het portiek van de woning was bij de [a-straat] kwam hij [slachtoffer 1] tegen. P was toen al in het pand geweest en had al drugs afgeleverd. [slachtoffer 1] heeft toen een mes op de keel van P gezet en heeft drugs van hem afgenomen. Ik geloof dat het om 20 zakjes drugs ging. In een zakje zit een halve gram. Daarnaast had [slachtoffer 1] geld van P afgenomen, 200 of 300 euro. De reden dat [slachtoffer 1] dat deed was omdat hij geen geld had om te kopen. P moest de drugs en het geld gewoon afgeven, hij kon niet anders. [Slachtoffer 1] heeft dit verhaal later aan mij bevestigd toen ik erom vroeg.
[Verdachte] is de baas over P. [Verdachte] regelde de drugs en P verkocht het. [Verdachte] heeft mij die dag nog een paar keer gebeld om te vragen of ik al een afspraak had met [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]). Ik had dit nog niet gedaan. De twee dagen erna heeft [verdachte] mij nog een paar keer gebeld om te vragen of ik al een afspraak had met [slachtoffer 1]. Ik had er niet zoveel behoefte aan, ik wist dat ze ruzie hadden. Ik heb toen, nadat [verdachte] weer had gebeld, naar [slachtoffer 1] gebeld. Ik vroeg of hij die avond naar de tabakzaak 'Primera' aan de Oranjeboomstraat wilde komen. Ik had rond 22.00 uur en 23.00 uur daar met hem afgesproken. Ik had tegen [slachtoffer 1] gezegd dat ik even met hem wilde bijpraten.
6. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 7 juli 2009. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 7 juli 2009 tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik noem [verdachte] [verdachte]. [Verdachte] heeft mij een keer op straat gevraagd om voor hem een afspraak met [slachtoffer 1], zoals ik [slachtoffer 1] noem, te regelen. Ik zag [verdachte] dagelijks, ik kocht van hem drugs. Ik vroeg hem toen of hij wat drugs kon missen en dat kon. Ik kreeg van hem die dag best een grote hoeveelheid. [Verdachte] gaf aan dat hij [slachtoffer 1] wilde spreken over een schuld van 150 euro, die [slachtoffer 1] bij hem had. Toen ik [slachtoffer 1] belde, spraken we af bij Primera. Ik werd opgehaald door [verdachte] en [betrokkene 3], inmiddels weet ik dat hij [betrokkene 3] heet, en nog iemand. Ik stapte uit de auto omdat ik wilde gebruiken en dat mocht niet in de auto. [Slachtoffer 1] en ik hebben toen op een bankje gezeten. [Slachtoffer 1] zei dat hij niet van plan was om [verdachte] te betalen en dat hij niks met ze te maken had. Hij wist dat ze in de buurt waren, dat had ik hem verteld. Plotseling kwamen er twee in het zwart geklede mannen met capuchons op, op ons afrennen. Het waren [betrokkene 3] en [verdachte]. [Betrokkene 3] is [betrokkene 3]. Ik herkende ze aan de manier van lopen en ze hebben ook achteraf aan mij verteld dat zij het waren. De kogels vlogen alle kanten op. [Slachtoffer 1] is ook aan zijn voet geraakt. Ik stond naast [slachtoffer 1] toen er geschoten werd, het was donker maar er was wel goede straatverlichting. Ze waren ongeveer 10 meter bij ons vandaan toen het schieten begon. [Slachtoffer 1] en ik renden direct samen weg. Er is denk ik 5 of 6 keer geschoten. Ik ben naar de woning van P (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) gegaan, waar ik ze (het hof begrijpt: de verdachte en [betrokkene 3]) heb getroffen, omdat ik mijn vriendin moest ophalen. In de woning richtte [betrokkene 3] een wapen op mij en zei dat ik het aan niemand mocht vertellen en dat ik niet naar de politie mocht gaan. Hij zei "je hebt gezien wat er is gebeurd en als je het doorvertelt gebeurt het ook met jou"."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Op grond van de verklaringen van [betrokkene 2] gaat het hof ervan uit dat de aanleiding voor het schietincident was gelegen in een conflict tussen [slachtoffer 1] en een groep waartoe de verdachte en zijn vriend [betrokkene 2] behoorden. Onder toezegging van een beloning heeft [betrokkene 1] vervolgens op verzoek van de verdachte een afspraak gemaakt met [slachtoffer 1], waarna de verdachte en een andere persoon op [slachtoffer 1] zijn afgelopen. [Slachtoffer 1] is, toen hij wegrende, meerdere malen met een vuurwapen beschoten. Aangezien [slachtoffer 1] daarbij ook in een teen is geraakt, gaat het hof ervan uit dat meerdere malen in de richting van zijn lichaam is geschoten. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat de schutter bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] zodanig zou worden geraakt dat hij daarbij zou komen te overlijden.
Hoewel het hof op grond van de uiteenlopende verklaringen van [slachtoffer 1] en [betrokkene 1] niet heeft kunnen vaststellen of de verdachte dan wel zijn mededader heeft geschoten, is het hof desondanks van oordeel dat ten aanzien van de verdachte het medeplegen van de poging tot doodslag kan worden bewezenverklaard, aangezien hij [betrokkene 1] heeft aangezet tot het maken van de afspraak met [slachtoffer 1] en het optreden van de beide personen ten tijde van het schietincident naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden gekenmerkt als een gezamenlijk optreden, nu zij beiden (met gesloten capuchon) op [slachtoffer 1] zijn afgelopen en hem al schietend achterna zijn gerend. Ten slotte beoordeelt het hof verdachtes ontkenning dat hij bij het schietincident aanwezig was als leugenachtig, nu [betrokkene 1] heeft verklaard dat de verdachte en zijn mededader hem naderhand vertelden dat zij het waren (geweest)."
2.3. Blijkens zijn nadere overwegingen heeft het Hof het bewijs van het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte mede gegrond op de omstandigheid dat één van de door de verdachte en zijn mededader afgeschoten kogels [slachtoffer 1] aan een voet heeft geraakt, en [betrokkene 1] waarnam dat "[d]e kogels [...] alle kanten op[vlogen]", welke verklaring het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk aldus heeft opgevat dat [betrokkene 1] hoorde dat de door de verdachte en zijn mededader afgevuurde kogels aan alle kanten langs hem heen vlogen. In aanmerking genomen dat de bewijsmiddelen ook inhouden dat [betrokkene 1] op dat moment vlak naast [slachtoffer 1] stond, is het oordeel van het Hof dat de verdachte en zijn mededader meermalen in de richting van [slachtoffer 1] hebben geschoten, en de verdachte aldus bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] zodanig zou worden geraakt dat deze daarbij zou komen te overlijden, niet onbegrijpelijk en naar behoren met redenen omkleed. De klacht mist derhalve doel.
2.4. Voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 25 september 2012.