ECLI:NL:HR:2012:BX0898
Hoge Raad
- Cassatie
- J.A.C.A. Overgaauw
- D.G. van Vliet
- E.N. Punt
- C.H.W.M. Sterk
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Cassatie over douanerechten en preferentiële behandeling van goederen uit de Westelijke Jordaanoever
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van X B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin de uitnodigingen tot betaling van douanerechten zijn bevestigd. De belanghebbende had in de jaren 2007 en 2008 aangifte gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van groente en fruit, waarbij zij stelde dat de goederen van oorsprong uit Israël waren. De Inspecteur heeft echter vastgesteld dat de goederen uit Tomer afkomstig waren, een plaats die sinds 1967 onder Israëlisch bestuur valt en dus niet in aanmerking komt voor een preferentieel tarief op basis van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Israël.
De Rechtbank te Haarlem had het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, maar het Hof heeft deze uitspraak bevestigd. De Hoge Raad oordeelt dat de belanghebbende niet zorgvuldig heeft gehandeld, omdat zij niet heeft onderzocht of de goederen daadwerkelijk uit Israël kwamen. De Hoge Raad verwijst naar artikel 220, lid 2, letter b, van het Communautair douanewetboek, dat stelt dat de goede trouw van de belastingschuldige kan worden ingeroepen, maar alleen als deze kan aantonen dat hij zorgvuldig heeft gehandeld. Aangezien de belanghebbende dit niet heeft gedaan, wordt het beroep in cassatie ongegrond verklaard.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het indienen van douaneaangiften en het verkrijgen van preferentiële behandeling. De publicatie van een bericht door de Europese Commissie over de oorsprong van goederen uit de Westelijke Jordaanoever heeft invloed op de mogelijkheid om een beroep te doen op goede trouw. De Hoge Raad concludeert dat de middelen van de belanghebbende falen, en dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten.