ECLI:NL:HR:2012:BX0744

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/03143
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arresten inzake conservatoir beslag en proceskosten in huurovereenkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 oktober 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op eerdere arresten van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een geschil tussen [eiser] en [verweerder] over een huurovereenkomst en de gevolgen van een conservatoir beslag dat door [verweerder] was gelegd. De Hoge Raad oordeelde dat het gerechtshof [verweerder] ten onrechte ontvankelijk had verklaard in zijn hoger beroep tegen de afwijzing van zijn vorderingen in het tussenvonnis van 9 juli 2008. Dit tussenvonnis was een eindvonnis, waartegen binnen drie maanden hoger beroep had moeten worden ingesteld. De termijn was echter overschreden, waardoor het hof niet-ontvankelijk had moeten verklaren in het hoger beroep tegen de vorderingen onder 1, 2 en 3.

Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de veroordeling van [eiser] in de kosten van beslag en sequestratie onterecht was. Het hof had de vordering van [verweerder] tot schadevergoeding wegens bodemverontreiniging afgewezen, waardoor de grondslag voor het beslag was komen te vervallen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden arresten van het hof, met uitzondering van de beslissing op de vordering tot schadevergoeding, en verklaarde [verweerder] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de afwijzing van de vorderingen onder 1, 2 en 3. Tevens wees de Hoge Raad de vordering tot vergoeding van de kosten van beslag en sequestratie af en veroordeelde [verweerder] in de proceskosten van het geding.

Uitspraak

19 oktober 2012
Eerste Kamer
11/03143
DV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 500372 van de kantonrechter te Helmond van 24 oktober 2007, 9 juli 2008 en 10 december 2008;
b. de arresten in de zaak HD 200.028.479 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 oktober 2010 en 5 april 2011.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van de arresten van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 oktober 2010 en 5 april 2011 en tot afdoening als in de conclusie onder 2.6 vermeld.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerder], eigenaar van een loods met buitenperceel, heeft begin 2007 gesprekken gevoerd met [eiser] over verhuur van de loods.
(ii) [Verweerder] heeft een huurovereenkomst opgesteld, gedateerd 26 februari 2007, waarin [eiser] is vermeld als huurder en waarin voorts is vermeld dat de loods wordt verhuurd per 1 maart 2007. De huurovereenkomst is niet ondertekend.
(iii) Bij brief van 8 maart 2007 heeft de gemeente Helden aan [verweerder] medegedeeld dat zij op 7 maart 2007 heeft geconstateerd dat een grote hoeveelheid diisobutylketon is geloosd, dat het terrein waarop de loods zich bevindt en de rioleringen ernstig zijn vervuild en dat bestuursdwang wordt toegepast.
(iv) [Verweerder] heeft, na daartoe op 13 maart 2007 verkregen verlof, ten laste van [eiser] conservatoir beslag gelegd op een vrachtauto. De auto is ter gerechtelijke bewaring afgegeven aan een bergingsbedrijf.
3.2.1 De vordering van [verweerder] strekt tot: 1) ontbinding van de huurovereenkomst, 2) ontruiming van het gehuurde, 3) betaling van huurpenningen, 4) vergoeding van de schade die het gevolg is van door [eiser] veroorzaakte bodemverontreiniging, en 5) betaling van proceskosten, waaronder begrepen kosten van beslag en sequestratie. [Verweerder] heeft aan zijn vordering onder meer ten grondslag gelegd dat [eiser] in de periode van 1 tot 7 maart 2007 op het gehuurde milieubelastende stoffen heeft geloosd en dat hij, [verweerder], in verband daarmee door de gemeente is aangesproken.
De kantonrechter heeft [eiser] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat de huurovereenkomst niet met hem, [eiser], is aangegaan, maar met de Duitse vennootschap Lyrasol.
Na getuigenverhoren heeft de kantonrechter bij vonnis van 9 juli 2008 de vordering onder 1, 2 en 3 afgewezen op de grond dat [eiser] is geslaagd in het door hem te leveren bewijs. Bij dat vonnis heeft de kantonrechter voorts [verweerder] in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de vraag of hij wilde voortprocederen met betrekking tot de vordering onder 4.
Nadat [verweerder] had medegedeeld dat hij deze vordering wenste in te trekken, heeft de kantonrechter in zijn vonnis van 10 december 2008 ook de vordering onder 4 afgewezen en [verweerder] veroordeeld in de kosten van het geding.
3.2.2 Het hof heeft in zijn tussenarrest geoordeeld dat [eiser] niet is geslaagd in het door hem te leveren bewijs. In zijn eindarrest heeft het hof, voor zover thans van belang, de huurovereenkomst ontbonden en [eiser] veroordeeld tot betaling van achterstallige huurpenningen alsmede tot betaling van een bedrag van € 25.532,05 ter zake van de kosten van sequestratie. [eiser] is voorts veroordeeld in de proceskosten, de beslagkosten daaronder begrepen.
3.3.1 Onderdeel 1 klaagt dat het hof [verweerder] ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de afwijzing van de vordering onder 1, 2 en 3 in het tussenvonnis van 9 juli 2008.
Het onderdeel is terecht voorgesteld.
Genoemd tussenvonnis is een deelvonnis waarin in het dictum een uitdrukkelijk einde is gemaakt aan een deel van het geding, te weten voor zover het de vordering onder 1, 2 en 3 betreft. In zoverre is het vonnis van 9 juli 2008 een eindvonnis. Van dat vonnis diende derhalve met betrekking tot de vordering onder 1, 2 en 3 binnen drie maanden hoger beroep te worden ingesteld. Deze termijn was op 5 maart 2009, de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, ruimschoots verstreken.
3.3.2 Onderdeel 2 is gericht tegen de veroordeling van [eiser] in de kosten van beslag en sequestratie.
Ook deze klacht slaagt. [verweerder] heeft zijn verzoek tot het leggen van conservatoir beslag gebaseerd op zijn stelling dat hij van [eiser] € 50.000,-- te vorderen had in verband met door [eiser] veroorzaakte bodemverontreiniging. Nu het hof de vordering onder 4, die strekte tot vergoeding van de schade wegens bodemverontreiniging, heeft afgewezen, is de grondslag aan het beslag op en de sequestratie van de vrachtauto komen te ontvallen. Het hof heeft derhalve ten onrechte [eiser] veroordeeld in de kosten van beslag en sequestratie.
Onderdeel 3, dat is gericht tegen de veroordeling van [eiser] in de proceskosten, slaagt gelet op het voorgaande eveneens.
3.4 Het hiervoor overwogene brengt mee dat de bestreden arresten dienen te worden vernietigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering onder 4.
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de arresten van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 oktober 2010 en 5 april 2011, behoudens voor zover in laatstgenoemd arrest de vordering ter zake van schade als gevolg van bodemverontreiniging is afgewezen;
en, opnieuw rechtdoende,
verklaart [verweerder] alsnog niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de afwijzing van de vordering onder 1, 2 en 3 in het vonnis van 9 juli 2008;
wijst af de vordering tot vergoeding van de kosten van beslag en sequestratie;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding
- in hoger beroep aan de zijde van [eiser] begroot op € 2.578,-- in totaal;
- in cassatie tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 881,99 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 19 oktober 2012.