ECLI:NL:HR:2012:BX0734

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02335
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij ongevalschade en verlies van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 september 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende aansprakelijkheidsrecht. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.W. Keus, had beroep in cassatie ingesteld tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof te Amsterdam. De zaak betrof een ongeval waarbij de eiser schade had geleden, met name verlies van arbeids- en verdienvermogen. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen en arresten die aan deze zaak ten grondslag liggen, waaronder vonnissen van de rechtbank van 18 juni 2003 en 10 maart 2004, en arresten van het hof van 6 juli 2006, 7 augustus 2008, 26 mei 2009 en 28 december 2010.

De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman gevolgd, die strekte tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat verdere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft de eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 2.428,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van deskundigenrapporten in aansprakelijkheidszaken en de noodzaak van een duidelijk causaal verband tussen het ongeval en de geleden schade. De uitspraak is van belang voor de rechtsontwikkeling op het gebied van aansprakelijkheidsrecht en biedt inzicht in de toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO).

Uitspraak

21 september 2012
Eerste Kamer
11/02335
EE/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.W. Keus,
t e g e n
de verzekeringsmaatschappij Provinzial Brandkasse, kantoorhoudend te Kiel, Duitsland, welke in Nederland wettelijk wordt vertegenwoordigd door de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid NEDERLANDS BUREAU DER MOTORRIJTUIGVERZEKERAARS,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en NBM.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 264354/H 03.1036 van de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2003 en 10 maart 2004;
b. de arresten in de zaak 106.001.596/01 (rolnummer C04/01074) van het gerechtshof te Amsterdam van 6 juli 2006, 7 augustus 2008, 26 mei 2009 en 28 december 2010.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
NBM heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor NBM mede door mr. I.C. Blomsma, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 13 juli 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van NBM begroot op € 2.428,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.C. van Oven, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 21 september 2012.