ECLI:NL:HR:2012:BW9386

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/03482
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen bewezenverklaring van afpersing en bedreiging met geweld

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin de verdachte is veroordeeld voor afpersing en bedreiging met geweld. De Hoge Raad heeft op 26 juni 2012 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 11/03482. De verdachte, geboren in 1995, heeft in de periode van 15 juni 2010 tot en met 4 oktober 2010 samen met een mededader meermalen de aangever, [betrokkene 1], bedreigd en gedwongen tot het afgeven van geldbedragen. De bedreigingen omvatten uitspraken als "Als je het niet brengt, dan ga ik mannen op je afsturen". De verdachte heeft in totaal meer dan 5500 euro van de aangever afgedwongen door hem te intimideren en te bedreigen met geweld.

De verdediging heeft in cassatie aangevoerd dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen voldoende steun bieden voor de bewezenverklaring. De verklaringen van de verdachte en de aangever, alsook de getuigenverklaringen, zijn door de Hoge Raad als voldoende bewijs beschouwd voor de bedreigingen en de afpersing. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, waarbij het Hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld over de betekenis van de bewijsmiddelen.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere veroordeling van de verdachte door het Gerechtshof, en benadrukt het belang van de verklaringen van de betrokken partijen in het bewijsproces. De zaak illustreert de ernst van afpersing en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

26 juni 2012
Strafkamer
nr. S 11/03482
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 mei 2011, nummer 23/000458-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd nu uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte en/of zijn medeverdachte de aangever [betrokkene 1] de woorden "Je moet er maar voor zorgen dat je het geld zult hebben, want anders stuur ik mensen op je af" en "dat [betrokkene 1] geld moest geven omdat anders andere mensen hem ook zouden gaan bedreigen" hebben toegevoegd.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 15 juni 2010 tot en met 4 oktober 2010 te Amsterdam, meermalen tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [betrokkene 1] telkens heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader [betrokkene 1] telkens de woorden hebben toegevoegd: "Als je het niet brengt, dan ga ik mannen op je afsturen" en "Ik heb thuis ook dingen liggen. Die zal ik voor je meebrengen" en "Je moet er maar voor zorgen dat je het geld zult hebben, want anders stuur ik mensen op je af" en dat [betrokkene 1] geld moest geven en als hij dat niet zou doen dat [betrokkene 3] hem zou slopen en dat [betrokkene 1] geld moest geven omdat anders andere mensen hem ook zouden gaan bedreigen en "geef het geld anders gaan we je slaan"."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 17 mei 2011.
Het klopt dat ik samen met [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]) op 15 juni 2010 de mobiele telefoon van aangever [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) heb afgepakt. We zeiden tegen [betrokkene 1] dat hij voor 5 euro zijn telefoon weer terug zou krijgen. De volgende dag kwam [betrokkene 1] op school en gaf mij 100 euro [betrokkene 3] heeft ook geld gekregen van [betrokkene 1] die volgende dag. Een week daarna kreeg ik weer geld van [betrokkene 1]. Ik had hem om geld gevraagd en hij wilde dat wel brengen. Het was weer een bedrag van 100 euro. Het hoogste bedrag dat ik in een keer van [betrokkene 1] heb gekregen bedraagt 250 euro. Ik heb vier à vijf keer geld gekregen van hem; drie keer 100 euro, een keer 250 euro en volgens mij nog een keer 100 euro. Ik kreeg dit geld voor de zomervakantie.
Het klopt dat ik tijdens mijn politieverhoor heb verklaard dat ik tegen [betrokkene 1] heb gezegd dat [betrokkene 3] hem zou slopen als hij mij geen geld zou geven. Ook heb ik toen verklaard dat het totaalbedrag dat ik van [betrokkene 1] heb gekregen 3000 euro was.
2. Een proces-verbaal van verhoor van 15 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door mr. M.I. Heyning, kinderrechter als rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
[Betrokkene 1] is bedreigd, ook door mij. Dat is begonnen eind van het schooljaar, ik geloof in juni. Het is doorgegaan tot ongeveer twee weken geleden. Ik denk dat ik ongeveer 2000 euro heb gekregen. Ik denk wel dat hij zich bang voelde.
U laat mij de foto zien op pagina 15 van het dossier. Dat ben ik. Het geld wat ik in mijn hand heb, heb ik van [betrokkene 1] gekregen
3. Een proces-verbaal met nummer PL132F 2010245175-1 van 5 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], dossierpagina's 8 t/m 11.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als aangifte van [betrokkene 1]:
Bij deze doe ik aangifte van bedreiging en afpersing in de periode van 15 juni 2010 tot en met 4 oktober 2010 te Amsterdam. Ik word bedreigd en afgeperst door drie jongens die bij mij op school, [A], zitten. Deze jongens heten [verdachte] (hierna te noemen: de verdachte), [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]) en [betrokkene 4] (het hof begrijpt: [betrokkene 4]). Het is begonnen op school. De verdachte en [betrokkene 3] hadden mijn telefoon afgepakt in de pauze. Ik ben toen achter hen aangelopen en heb gevraagd of ik mijn telefoon terug mocht hebben. Ze zeiden dat ik hem wel terug zou krijgen, maar dan moest ik ze wel de volgende dag 10 euro brengen, anders zouden ze mannen op mij afsturen. Ik heb toen mijn telefoon teruggekregen en de dag erna heb ik hen 10 euro gegeven. Een week later pakten ze, de verdachte en [betrokkene 3], weer mijn telefoon af. Ik moest ze deze keer 20 euro betalen om mijn telefoon weer terug te krijgen. Dit geld was van mijzelf. Hierna is dit nog heel vaak gebeurd. Ze pakten niet meer mijn telefoon af, maar begonnen meteen met bedreigen. Ze zeiden "als je het niet brengt, dan ga ik mannen op je afsturen. Ik heb thuis ook dingen liggen, die zal ik voor je meebrengen". Ik heb ze iedere keer geld gegeven. Ik hoopte dat als ik ze geld gaf, ze zouden ophouden. Ik was erg bang. Ik heb de verdachte in totaal 4500 euro geven. Ik wist dat er bij ons thuis in de kluis een envelop met 5000 euro lag. Ik wist ook waar de sleutel van de kluis lag, dus ik heb toen de envelop van mijn ouders eruit gehaald. Mijn ouders wisten hier niets van.
Al die tijd is de verdachte hiermee doorgegaan. Vorige week kwam [betrokkene 4] erbij. Die begon ook om geld te vragen. In totaal heb ik die jongens 5530 euro gegeven.
Gisteren, 4 oktober 2010, kreeg ik nog een sms van de verdachte. Hierin staat: 'Breng morgen ff 3 bar voor me!!!'.
4. Een geschrift, inhoudende een gespreksverslag van de vader, [betrokkene 5], van aangever [betrokkene 1], behorende bij proces-verbaalnummer 2010245175-1, dossierpagina's 13 t/m 15.
Dit geschrift houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Op 4 oktober 2010 ben ik erachter gekomen dat ik geld mis in mijn kluis. Mijn zoon [betrokkene 1] laat weten dat hij het geld aan drie jongens heeft gegeven. Toen ik vroeg waarom, begon hij te huilen en zei dat de jongens hem bedreigden voor de zomervakantie. [Betrokkene 1] noemde de namen van de jongens: de verdachte, [betrokkene 3] en [betrokkene 4]. Ik wilde net de verdachte bellen en toen kwam een sms van hem op de mobiel van mijn zoon dat hij morgen 300 euro moet brengen. De ouders van de verdachte hebben laten weten dat voor de vakantie een bedrag van ongeveer 380 euro gevonden was bij de verdachte. Mijn zoon zei dat de verdachte ongeveer 4500 euro heeft genomen. Mijn zoon liet de foto zien dat de verdachte honderden euro's vasthield. Deze foto heeft mijn zoon door pingen profile van de verdachte in zijn mobiel opgeslagen.
5. Een geschrift, inhoudende een afbeelding van de verdachte, behorende bij proces-verbaalnummer 2010245175-1, dossierpagina 15.
6. Een proces-verbaal met nummer 2010245175-2 van 12 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], dossierpagina 19.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als getuigenverklaring van [betrokkene 6]:
Een paar weken geleden stond ik met [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) op school op de gang. lk zag dat er twee jongens naar [betrokkene 1] toeliepen. Een daarvan ken ik als de verdachte. Ik zag dat de verdachte wat tegen [betrokkene 1] zei. Ik zag dat [betrokkene 1] toen in zijn zakken voelde en hier een briefje van 50 euro uithaalde. Ik zag dat hij dit aan de verdachte gaf.
7. Een proces-verbaal met nummer 2010245175-10 van 13 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1], dossierpagina 28.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 4]:
Ik zag dat [betrokkene 1] buiten op school stond samen met [betrokkene 3] en de verdachte. Ik zag dat [betrokkene 1] geld aan deze jongens gaf. Ik heb toen, eigenlijk voor de grap, tegen [betrokkene 1] gezegd dat als hij toch geld aan het uitdelen was, hij ook wat aan mij kon geven. [Betrokkene 1] gaf mij toen 100 euro. De verdachte en [betrokkene 3] hebben mij niet verteld dat ze [betrokkene 1] geld hebben afgenomen. Wel heb ik in de wandelgangen op school gehoord dat zij een jongen afpersten, maar ik wist niet wie dat was totdat ik buiten kwam en hen met [betrokkene 1] zag staan.
8. Een proces-verbaal met nummer PL132F 2010245175-19 van 14 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], dossierpagina 49.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 3]:
Ik stond er elke keer bij als de verdachte geld kreeg. Wij hebben dat geld gesplit. De verdachte ging [betrokkene 1] sms'jes sturen dat hij geld moest brengen. [betrokkene 1] was bang voor ons omdat wij groter zijn en daarom heeft hij dat geld gegeven. Soms gaf [betrokkene 1] dat geld niet en dan zei de verdachte bijvoorbeeld tegen [betrokkene 1]: "Geef het geld anders gaan we je slaan". Ik kreeg zelf iedere keer de helft. Ik weet niet precies hoeveel ik heb gekregen, ik denk ongeveer 2500 euro. De verdachte heeft [betrokkene 1] bedreigd. Ik stond erbij."
2.3. De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen houden onder meer in de verklaring van de verdachte dat hij tijdens het politieverhoor heeft verklaard tegen de aangever [betrokkene 1] te hebben gezegd "dat [betrokkene 3] hem zou slopen als hij mij geen geld zou geven" alsmede de verklaring van de aangever dat de verdachte en [betrokkene 3] zijn telefoon hadden afgepakt en tegen hem zeiden dat hij deze wel terug zou krijgen "maar dan moest ik ze wel 10 euro geven, anders zouden ze mannen op mij afsturen" en voorts dat dit "nog heel vaak [is] gebeurd" waarbij zij niet meer zijn telefoon afpakten, maar meteen begonnen met bedreigen en toen zeiden "als je het niet brengt, dan ga ik mannen op je afsturen." Kennelijk en, mede gelet op de overige inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, niet onbegrijpelijk heeft het Hof aan de inhoud van deze bewijsmiddelen de betekenis toegekend dat de verdachte en/of zijn mededader de aangever [betrokkene 1] de woorden heeft/hebben toegevoegd "Je moet er maar voor zorgen dat je het geld zult hebben, want anders stuur ik mensen op je af" en "dat de aangever [betrokkene 1] geld moest geven omdat anders andere mensen hem ook zouden gaan bedreigen." Het middel faalt derhalve.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 26 juni 2012.