ECLI:NL:HR:2012:BW9200
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatie in een jeugdzaak met betrekking tot de opgave van bewijsmiddelen en de toepassing van artikel 359.3 Sv
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een jeugdige verdachte die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak. De verdachte had geen bezwaar gemaakt tegen de bewezenverklaring van de feiten, maar richtte zich enkel tegen de beslissingen omtrent de vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen. Het Hof had in het kader van het voortbouwend appel niet alle aan de verdachte tenlastegelegde feiten besproken, wat in strijd is met de bedoeling van de wetgever zoals vastgelegd in artikel 415, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen zonder dat de verdachte de gelegenheid had gekregen om zich over alle tenlastegelegde feiten uit te laten. De verklaringen van de verdachte waren niet voldoende om de bewezenverklaring te onderbouwen, omdat ze niet alle noodzakelijke onderdelen van de tenlastelegging bevatten. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over de in zaak B onder 2, in zaak B onder 5 en in zaak D tenlastegelegde feiten, alsook de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van alle tenlastegelegde feiten in hoger beroep en de noodzaak voor de verdachte om de kans te krijgen zich over deze feiten uit te laten. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke reminder voor de lagere rechters om de rechten van de verdachte te waarborgen in het strafproces.