Uitspraak
26 juni 2012
Strafkamer
nr. S 11/02871
EC/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 mei 2011, nummer 23/005031-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Esserheem" te Veenhuizen.
1. Geding in cassatie
Het is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de verbeurdverklaring van de tien bankbiljetten van € 50,- en op dit punt tot een zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de verbeurdverklaring van het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag, te weten tien bankbiljetten van € 50,-.
2.2. Het Hof heeft verbeurdverklaard onder meer de navolgende inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: tien bankbiljetten van € 50,-.
2.3. De bestreden uitspraak houdt dienaangaande het volgende in:
"De onder verdachte in beslag genomen voorwerpen, te weten 10 bankbiljetten van € 50,00 en (...) dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezen verklaarde met behulp van die voorwerpen is begaan."
2.4.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard - kort gezegd - dat hij opzettelijk een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne (vanuit Suriname) binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
2.4.2. Ten aanzien van de strafoplegging heeft het Hof - voor zover hier van belang - het volgende overwogen:
"Voorts heeft verdachte al jaren een vaste baan en was hij in staat, zo blijkt uit zijn verklaringen ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, om zelf in het voor de reis benodigde handgeld te voorzien, en bovendien een reservebedrag ten behoeve van zijn kinderen in Suriname achter te laten."
2.5.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte aldaar het volgende verklaard:
"Hetgeen mij ten laste is gelegd klopt. Ik heb geen goed leven in Suriname. (...) Ik zou er inderdaad € 6.000,- voor krijgen.
(...) Het ticket en het visum zijn betaald door de organisatie. Het handgeld had ik zelf gespaard. Ik werk als timmerman. Ik had geen spaargeld (...)"
2.5.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aldaar het volgende verklaard:
"U, mevrouw de voorzitter vraagt mij of de volwassen kinderen voldoende verdienen om in het onderhoud van mijn andere kinderen te kunnen voorzien. Ik zeg u dat de kosten hoog zijn en dat zij het beetje bij beetje doen. Ik had in Suriname wat geld achtergelaten, maar het reservegeld is nu bijna op.(...)"
2.6. Het Hof heeft geoordeeld dat de bewezenverklaarde invoer van de cocaïne is begaan met behulp van het onder de verdachte inbeslaggenomen geld. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Hof de inbeslaggenomen bankbiljetten blijkens zijn hiervoor in 2.4.2 weergegeven overweging heeft aangemerkt als "het voor de reis benodigde handgeld" dat de verdachte in staat stelde kosten van de voor de invoer van de cocaïne te volbrengen reis te voldoen, welk oordeel niet onbegrijpelijk is gelet op de hiervoor in 2.5.1 en
2.5.2 weergegeven verklaringen van de verdachte.
2.7. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 26 juni 2012.