ECLI:NL:HR:2012:BW9188
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Y. Buruma
- Rechtspraak.nl
Medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van MDMA-pillen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983 en wonende te Hoofddorp, was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid MDMA-pillen. Het hof had eerder vastgesteld dat de verdachte op 22 augustus 2007, samen met een ander, ongeveer 2512 gram MDMA had gehad. De verdachte had de pillen onder zijn bed aangetroffen en had zijn vriend, aan wie de pillen toebehoorden, gevraagd deze op te halen. Tijdens een doorzoeking op 23 augustus 2007 werden de pillen in beslag genomen.
De verdediging voerde aan dat de verdachte geen opzet had op de aanwezigheid van de pillen, omdat deze niet van hem waren. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de pillen en deze opzettelijk onder zijn bed had laten liggen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof voldoende redenen had gegeven voor de bewezenverklaring van het medeplegen van de gedraging. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het hof in stand bleef.
De zaak benadrukt de juridische nuances van opzet en medeplegen in het strafrecht, vooral in gevallen van drugshandel. De Hoge Raad bevestigde dat de samenwerking tussen de verdachte en zijn vriend voldoende was om te spreken van medeplegen, en dat de bewijsvoering door het hof adequaat was onderbouwd.