2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"Namens de verdachte is bepleit dat er onvoldoende overtuigend bewijs is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
(...)
Ook verder ontbreekt naar het oordeel van de verdediging overtuigend bewijs dat de verdachte pleger of medepleger is van het tenlastegelegde.
(...)
Ten aanzien van het bewijs overweegt het hof als volgt.
De getuige [betrokkene 2] (proces-verbaal nr. PL1631/08-044380, pag. 38) heeft verklaard dat zij op 7 maart 2008 omstreeks (het hof begrijpt: tussen) 2.30 uur en 2.45 uur een bonkend geluid en ijzer op ijzer hoorde dat bij de achterdeur van bakkerij [A] vandaan kwam. Zij heeft toen naar buiten geroepen: "Hé, wat moet dat!!!" Vervolgens zag zij twee personen, waarvan zij dacht dat het jongens waren, in de richting van de [b-straat] lopen. Zij zag dat beide personen een bivakmuts over hun hoofd hadden en dat zij zwarte kleding droegen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 maart 2008 (met bovengenoemd nr., pag. 6 en 34 t/m 36) blijkt het volgende.
Op vrijdag 7 maart 2008, omstreeks 02.39 uur werd melding gemaakt van een inbraak bij de bakkerij in winkelcentrum "[B]" te Oude Wetering.
Toen verbalisanten om 2.40 uur ter plaatse kwamen zagen zij op de [a-straat] een grijze Opel Corsa wegrijden. Toen zij het voertuig benaderden zagen zij dat de drie mannelijke inzittenden in donkere spijkerbroeken en bovenkleding gekleed waren. De tweede verbalisant sprak de bestuurder aan en scheen tegelijkertijd met een zaklamp in de auto. Hij zag dat de man op de passagiersstoel voorin zich voorover boog en spullen onder zijn stoel stopte, waarna hij weer rechtop ging zitten. De bijrijder bleek later [betrokkene 3] te zijn. De eerste verbalisant zag dat de passagier achterin, [verdachte] met zijn voet iets onder de rechter voorstoel aan het wegduwen was.
De tweede verbalisant zag onder de stoel van [betrokkene 3] zwarte handschoenen liggen en een opgevouwen stuk stof, wat later een bivakmuts bleek te zijn. Toen de tweede verbalisant alle inzittende had onderworpen aan een veiligheids-fouillering hebben zij op versterking van de aanrijdende collega''s gewacht. Verbalisant [verbalisant 1] kwam als eerste ter plaatse en keek onder de rechter voorstoel.
Hij haalde daar een zwarte rugtas onder vandaan, gevuld met meerdere schroevendraaiers, een zwart wollen muts en een zwart wollen bivakmuts. Hierop zijn de drie mannen aangehouden.
(...)
Het hof is, gelet op de bovengenoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, mede gezien de korte tijdspanne tussen het een en ander, van oordeel dat er een verband is te leggen tussen de auto waarin de verdachte zat en de tenlastegelegde poging inbraak en overweegt daarover als volgt.
De auto waarin de verdachte zat is midden in de nacht, slechts één minuut na de melding, ter plaatse van het misdrijf aangetroffen.
Voorts werd door een verbalisant gezien dat de verdachten iets onder de stoelen in de auto aan het wegduwen waren en zijn in de auto bivakmutsen en schroevendraaiers aangetroffen, hetgeen overeenkomt met de verklaring van de getuige dat zij twee personen heeft zien weglopen met bivakmutsen. Ook de donkere kleding die de inzittenden van de auto droegen komt overeen met het opgegeven signalement.
Doordat de verdachte met zijn voet de zwarte rugtas met schroevendraaiers en twee zwarte mutsen, waarvan één een bivakmuts, onder de rechter voorstoel wegduwde heeft hij getracht deze voorwerpen aan de opmerkzaamheid van de verbalisanten te onttrekken. Daarmee heeft de verdachte er blijk van gegeven zich ervan bewust te zijn dat deze voorwerpen belastend voor hem zouden kunnen zijn en heeft de verdachte de voor het bewijs noodzakelijke verbinding gelegd tussen deze voorwerpen en de verdachte zelf. Het hof overweegt voorts dat de verdachte en zijn medeverdachte tezamen met deze voorwerpen en de bij medeverdachte [betrokkene 3] in beslag genomen zwarte bivakmuts in de directe omgeving van de plaats van het misdrijf zijn aangetroffen.
De hierboven genoemde gedraging van de verdachte strookt voorts niet met zijn verklaring dat hij sliep tot aan het moment van de aanhouding door de verbalisanten. De ongeloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte ook waar het gaat om de verschillende lezingen waar zij vandaan kwamen (Zoetermeer/Amsterdam) en de reden van hun aanwezigheid ter plaatse, die kennelijk tegenstrijdig zijn - draagt bij aan de overtuiging van het hof dat de verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd.
Gelet op het bovenstaande acht het hof de verklaring van de verdachte onaannemelijk en wordt het verweer verworpen."