ECLI:NL:HR:2012:BW8283
Hoge Raad
- Cassatie
- C. Schaap
- M.W.C. Feteris
- Th. Groeneveld
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van uitspraak Hof inzake vergoeding griffierecht en proceskosten in belastingzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2007. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar de Inspecteur had pas later uitspraak gedaan, waarbij de aanslag was verminderd en het verzoek om kostenvergoeding was afgewezen. De Rechtbank te Breda verklaarde het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk voor het deel dat gericht was tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, en verklaarde het beroep voor het overige ongegrond. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat het hoger beroep gegrond verklaarde en de uitspraak van de Rechtbank vernietigde. De belanghebbende werd ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, en de uitspraak van de Inspecteur werd vernietigd voor zover het de vergoeding van kosten van bezwaar betrof.
Tegen de uitspraak van het Hof heeft de belanghebbende cassatie ingesteld. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte geen vergoeding van het door de belanghebbende bij de Rechtbank betaalde griffierecht en de proceskosten ter zake van het geding voor de Rechtbank had gelast. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en vernietigde de uitspraak van het Hof, maar uitsluitend voor zover het de vergoeding van griffierecht en proceskosten betreft. De Hoge Raad gelastte dat de Inspecteur aan de belanghebbende het bij de Rechtbank betaalde griffierecht van € 41 vergoedt, en veroordeelde de Inspecteur in de kosten van het geding voor de Rechtbank, vastgesteld op € 218,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, eveneens vastgesteld op € 218,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De Hoge Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die toekenning van een vergoeding voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase zouden kunnen uitsluiten. Dit arrest is openbaar uitgesproken en is van belang voor de rechtspraktijk, vooral met betrekking tot de vergoeding van griffierechten en proceskosten in belastingzaken.