ECLI:NL:HR:2012:BW7960

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00555
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de uitspraak door verzuim in beslissing op getuigenverzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juni 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een veroordeling die in eerste aanleg bij verstek was uitgesproken. De raadsvrouwe van de verdachte had tijdens de zitting in hoger beroep een verzoek gedaan om een verbalisant als getuige te horen, maar het Hof heeft hier geen beslissing op genomen. Dit verzuim is van belang, omdat de wet vereist dat op een dergelijk verzoek een uitdrukkelijke beslissing moet worden genomen. De Hoge Raad oordeelt dat het ontbreken van deze beslissing leidt tot nietigheid van de uitspraak van het Hof, zoals bepaald in artikel 330 in verbinding met artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad vernietigt daarom de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de procesvoering en de noodzaak voor rechters om expliciet te beslissen op verzoeken van de verdediging, om zo de rechtsbescherming van de verdachte te waarborgen.

Uitspraak

12 juni 2012
Strafkamer
nr. S 11/00555
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 januari 2011, nummer 23/006527-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een voorwaardelijk verzoek van de verdediging om [verbalisant 1] als getuige te (doen) horen.
2.2. De raadsvrouwe van de verdachte heeft blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2011 gehechte pleitnotities aldaar onder meer het volgende aangevoerd:
"15. Voor zover U cliënt niet-ontvankelijk acht in zijn hoger beroep verzoek ik U [verbalisant 1] op te roepen teneinde hem te horen in aanwezigheid van mijn cliënt. Op de zitting van 17 december 2010 kon mijn cliënt vanwege de slechte weersomstandigheden niet aanwezig zijn. Ook ikzelf, zijn raadsvrouwe, kon wegens werkzaamheden niet ter zitting aanwezig zijn en heb mij noodgedwongen moeten laten vervangen door een kantoorgenoot."
2.3. Het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
"Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
Uit de stukken van het dossier blijkt dat de verdachte in eerste aanleg is gedagvaard om op 10 november 2006 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De dagvaarding is de verdachte niet in persoon betekend. De verdachte is op 10 november 2006 bij verstek veroordeeld. Het vonnis is op 1 september 2008 aan de verdachte in persoon betekend. De verdachte is daartegen op 22 september 2008 in hoger beroep gekomen.
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verbalisant die de mededeling uitspraak aan de verdachte op 1 september 2008 heeft betekend, ten eerste heeft gezegd dat de beroepstermijn twee maanden zou bedragen en ten tweede dat op de akte van uitreiking geen termijn stond vermeld waarbinnen hoger beroep zou moeten worden ingesteld.
De verbalisant, [verbalisant 1], heeft als getuige op 17 december 2010 ter terechtzitting verklaard dat hij altijd iedere verdachte meedeelt dat de beroepstermijn twee weken bedraagt. Tevens heeft hij verklaard dat indien een verdachte ter uitreiking van een vonnis wordt meegenomen naar het bureau, zoals in dit geval ook het geval was, vanuit het systeem een bestand aan papieren, bestaande uit de mededeling uitspraak, met bijlage, en de aantekening mondeling vonnis, wordt uitgeprint dat in zijn geheel aan de verdachte wordt uitgereikt.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het voorgaande dat de verdachte genoegzaam op de hoogte was dan wel had kunnen zijn van de geldende beroepstermijn.
Nu hij niet binnen die termijn in hoger beroep is gekomen moet hij daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep."
2.4. Uit het vorenstaande volgt dat een verzoek is gedaan als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331 Sv en art. 415 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv en dat de aan het verzoek verbonden voorwaarde is vervuld, zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch het bestreden arrest houdt een beslissing van het Hof in over het door de raadsvrouwe gedane verzoek. Dat verzuim heeft ingevolge art. 330 in verbinding met art. 415 Sv nietigheid tot gevolg.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 12 juni 2012.