ECLI:NL:HR:2012:BW7713

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01688
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoge Raad oordeelt over naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de kwalificatie van een auto met kunststof overkapping

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juni 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting. De belanghebbende, houder van een motorrijtuig met een dubbele cabine en een laadruimte, had een naheffingsaanslag ontvangen voor het tijdvak van 21 januari 2007 tot en met 20 januari 2008, alsmede een boete. De Inspecteur had de naheffingsaanslag gehandhaafd na bezwaar, en de Rechtbank te Haarlem had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. Het Hof te Amsterdam bevestigde deze uitspraak, waarna de belanghebbende in cassatie ging.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de auto van de belanghebbende, die was voorzien van een polyester overkapping, niet voldeed aan de voorwaarden van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. De overkapping, die eenvoudig te verwijderen was, leidde tot een laadruimte met een hoogte van 106 centimeter, terwijl de wet een minimale hoogte van 130 centimeter vereist. Het Hof had geoordeeld dat de overkapping de auto niet als bestelauto kwalificeerde, en de Hoge Raad heeft dit oordeel bevestigd. De Hoge Raad verwierp het standpunt van de belanghebbende dat de overkapping niet wezenlijk verschilde van een zeildoek, en benadrukte dat een harde kunststof overkapping een dichte laadruimte creëert die niet meer te vergelijken is met een open laadbak.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, en oordeelde dat de eerdere uitspraken van de Rechtbank en het Hof juist waren. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is van belang voor de kwalificatie van voertuigen in het kader van de motorrijtuigenbelasting en de interpretatie van de relevante wetgeving.

Uitspraak

8 juni 2012
nr. 11/01688
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 februari 2011, nr. P09/00703, betreffende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, berekend over het tijdvak 21 januari 2007 tot en met 20 januari 2008, alsmede een boete. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 08/6555) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klacht
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende is vanaf 21 januari 2006 houder van een motorrijtuig, voorzien van een zogeheten dubbele cabine en van een laadruimte (hierna: de auto). De auto stond in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens geregistreerd als een auto die voldeed aan de voorwaarden van artikel 3, lid 1, aanhef en letter d, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet). Belanghebbende heeft belasting voldaan naar het voor dergelijke motorrijtuigen geldende tarief voor bestelauto's.
3.1.2. Op 14 januari 2008 werd door medewerkers van de belastingdienst geconstateerd dat belanghebbende de auto gebruikte op de openbare weg en dat de laadruimte was overdekt met een polyester overkapping. De overkapping was bevestigd aan de carrosserie van de auto en op eenvoudige wijze te verwijderen. Als gevolg van de overkapping was de hoogte van de laadruimte van de auto 106 centimeter.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de auto vanwege de overkapping ingevolge artikel 3, lid 1, van de Wet moet worden aangemerkt als een personenauto en om die reden bij de onderhavige naheffingsaanslag het verschil in tarief nageheven.
3.2.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de auto door de aanwezige overkapping niet voldeed aan de in artikel 3, lid 1, aanhef en letter d, aanhef en onderdeel 1o, van de Wet vermelde voorwaarde dat de laadruimte een hoogte moet hebben van ten minste 130 centimeter. Daarbij heeft het Hof verworpen belanghebbendes standpunt dat, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 10 september 1997, nr. 32603, LJN AA2225, BNB 1997/354, niet alleen bij een overkapping van de laadruimte van zeildoek, maar ook bij een (harde) overkapping van kunststof nog sprake is van een open laadruimte. Het Hof heeft daartoe overwogen dat een overkapping van harde kunststof een geheel ander karakter heeft dan een overkapping van zeildoek, aangezien een harde overkapping verder strekt dan de enkele bescherming van de lading. Door het aanbrengen van de overkapping is, aldus het Hof, een dichte laadruimte ontstaan die ook wat uiterlijk betreft niet meer te vergelijken is met een open laadbak.
Aan deze oordelen doet, aldus het Hof, niet af hetgeen met betrekking tot een plat (polyester) deksel is opgenomen in paragraaf 3.3.7 van het Besluit van de Minister van Financiën van 12 september 2006, nr. CPP2006/1980M (hierna: de Leidraad BPM 2006).
3.2.2. De tegen de hiervoor in 3.2.1 vermelde oordelen van het Hof gerichte klacht faalt. Het Hof heeft op goede gronden een juiste beslissing genomen. Daaraan doet niet af dat, naar de klacht inhoudt, de kap op eenvoudige wijze is te plaatsen en te verwijderen en dat de kunststof kap wat betreft functionaliteit niet is te vergelijken met duurzaam aangebrachte wanden. Voorts doet daaraan niet af dat in paragraaf 3.3.7 van de Leidraad BPM 2006 is bepaald dat een auto met een open laadbak die is voorzien van een plat polyester deksel moet worden aangemerkt als een bestelauto, reeds omdat in dit geval van een dergelijk deksel geen sprake is.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, E.N. Punt, C.H.W.M. Sterk en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2012.