ECLI:NL:HR:2012:BW7476

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/00878
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot teruggeleiding van kinderen naar Nigeria in het kader van internationale kinderontvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de teruggeleiding van kinderen naar Nigeria. De moeder, die in cassatie is gegaan, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank om de kinderen terug te leiden naar Nigeria, waar zij voorheen woonden. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, waarna het hof de beschikking van de rechtbank heeft vernietigd en de onmiddellijke teruggeleiding van de kinderen naar Nigeria heeft gelast, met een deadline van 31 januari 2012.

De moeder heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de beslissing van het hof. De Centrale Autoriteit, belast met de taak van centrale autoriteit in het kader van de internationale kinderontvoering, heeft geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de moeder in haar cassatieberoep. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de moeder in haar beroep kan worden ontvangen, maar dat haar klachten niet slagen.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het hof het verzoek om teruggeleiding naar Nigeria op de juiste wijze heeft getoetst aan de relevante afwijzingsgronden, ondanks dat Nigeria geen partij is bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV). De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat de gestelde schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) geen doorbrekingsgrond oplevert voor de uitzonderingen op het rechtsmiddelenverbod zoals vastgelegd in de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van de moeder verworpen.

Uitspraak

13 juli 2012
Eerste Kamer
12/00878
TT/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN, MINISTERIE VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE, DE DIRECTIE JUSTITIEEL JEUGDBELEID, AFDELING JURIDISCHE EN INTERNATIONALE ZAKEN, VAN HET MINISTERIE VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE, BELAST MET DE TAAK VAN CENTRALE AUTORITEIT,
gevestigd te 's-Gravenhage,
zowel optredend voor zichzelf als voor [de vader],
wonende te [woonplaats], Nigeria,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de Centrale Autoriteit.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 404763 FA RK 11-7912 van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 december 2011;
b. de beschikking in de zaak 200/098.851/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 januari 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Centrale Autoriteit heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de moeder in het door haar ingestelde cassatieberoep.
De advocaat van de moeder heeft bij brief van 15 juni 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Uit het huwelijk van de moeder en [de vader] (hierna: de vader) zijn twee kinderen geboren.
[De zoon] is op [geboortedatum] 2000 geboren in Nigeria. [De dochter] is op [geboortedatum] 2002 geboren in Nederland. Allen hebben zowel de Nederlandse als de Nigeriaanse nationaliteit.
(ii) Vanaf 2001 tot 2009 hebben de moeder, de vader en de kinderen in Nederland gewoond. In 2009 zijn zij naar Nigeria verhuisd. In mei 2011 is de moeder met de kinderen naar Nederland vertrokken.
3.2 De Centrale Autoriteit heeft op de voet van art. 13 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: Uitvoeringswet) de rechtbank verzocht om, kort gezegd, de onmiddellijke terugkeer van de kinderen naar Nigeria te bevelen. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen.
3.3 Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en alsnog de onmiddellijke teruggeleiding van de kinderen naar de plaats van hun gewone verblijf in Nigeria gelast, uiterlijk op 31 januari 2012. Hiertegen richt zich het middel.
3.4 Hoewel art. 13 lid 8 Uitvoeringswet beroep in cassatie tegen beslissingen als de onderhavige uitsluit, is een zodanig beroep niettemin ontvankelijk indien geklaagd wordt dat de rechter in de bestreden uitspraak een bepaalde regeling ten onrechte niet heeft toegepast, buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden of bij het nemen van zijn beslissing een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak (vgl. HR 22 januari 1999, LJN ZC2824, NJ 1999/243).
3.5 Het middel voert klachten van die strekking aan, zodat de moeder in haar beroep kan worden ontvangen.
Het faalt evenwel. Anders dan het middel betoogt heeft het hof het verzoek om teruggeleiding naar Nigeria, ook al is Nigeria geen partij bij het HKOV, op de voet van art. 13 lid 3 Uitvoeringswet kunnen toetsen aan de afwijzingsgronden als vermeld in art. 12 lid 2, 13 en 20 HKOV, zodat het door toewijzing van dat verzoek niet buiten het toepassingsgebied van de regeling is getreden. Dat van schending van een fundamenteel rechtsbeginsel als bedoeld hiervoor in 3.4 sprake is, betoogt het middel niet. De gestelde schending van art. 8 EVRM - wat daar verder ook van zij - kan niet een doorbrekingsgrond opleveren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 13 juli 2012.