ECLI:NL:HR:2012:BW6672

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/05588
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing getuigenverzoek en falende bewijsklacht in cassatie tegen arrest van het Gerechtshof te Arnhem

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 mei 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1981, was in hoger beroep veroordeeld voor het medeplegen van witwassen van een bedrag van 300.000 euro, dat op 17 januari 2003 op zijn rekening was gestort. De verdachte had samen met een medeverdachte dit bedrag contant ontvangen van een onbekende geldverstrekker uit Oekraïne, via een tussenpersoon. De verdediging voerde aan dat de herkomst van het geld niet crimineel was en dat de verdachte niet op de hoogte was van enige criminele herkomst. Het Hof had echter geoordeeld dat de verdachte en zijn medeverdachte wisten dat het geld van misdrijf afkomstig was, gezien de omstandigheden waaronder de lening was verstrekt en het feit dat reguliere banken geen lening hadden willen verstrekken.

De Hoge Raad heeft de afwijzing van het verzoek tot het horen van een getuige, die door de verdediging was ingediend, bekrachtigd. Het Hof had de juiste maatstaf toegepast en de afwijzing was niet onbegrijpelijk, aangezien de verdediging niet had onderbouwd waarom de getuige gehoord diende te worden. Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het oordeel van het Hof over de kennis van de verdachte met betrekking tot de criminele herkomst van het geld toereikend was gemotiveerd. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het Hof in stand blijft.

Uitspraak

29 mei 2012
Strafkamer
nr. S 10/05588
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 8 juni 2010, nummer 24/001231-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij op 17 januari 2003, in de gemeente Lelystad, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp (te weten 300.000,- euro aan contanten geld) voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en omgezet, terwijl verdachte en zijn mededader wisten dat die 300.000,- euro, middellijk of onmiddellijk, afkomstig waren van enig misdrijf, immers, hebben verdachte en ene [betrokkene 2] op 17 januari 2003 in totaal 300.000,- euro aan contanten gestort op rekeningnummer [002] (zijnde een rekening bij de ING bank, op naam van [verdachte])."
2.2.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof op 25 mei 2010 inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Het was altijd al mijn droom om nog eens een sportschool te kunnen beginnen. Ik wilde dat met [betrokkene 2] gaan doen. Ik ben eerst met [betrokkene 2] bezig geweest om geld te lenen via normale banken, maar dat lukte niet. De banken wilden ons geen geld lenen omdat wij onvoldoende zekerheid konden bieden. Het ging om een sportschool met inventaris en de bank wilde meer zekerheid. Ik weet niet meer om welk bedrag het ging. Er is geld terugbetaald aan [betrokkene 3]. Daar heb ik kwitanties van gekregen en die moeten ergens in de in beslag genomen administratie zitten. De eigenaresse van de sportschool kwam toen met een bekende, [betrokkene 5], die weer een kennis in het buitenland had. Deze man, [betrokkene 1], uit Oekraïne beschikte over geld, en dat konden wij gebruiken voor de sportschool. [Betrokkene 3] kende ik niet. Op het laatste moment bleek het om contant geld te gaan, maar zolang alles via de notaris liep vond ik dat niet erg. Ik ben met het contante geld naar de bank gegaan en heb het daar aan een willekeurige bankmedewerker gegeven. We wilden aanvankelijk het hele pand kopen. De lening van [betrokkene 1] is nog niet helemaal afbetaald. Het is nog helemaal niet duidelijk hoeveel er nog terugbetaald moet worden. Het ging bij de sportschool om het pand, de inventaris en de goodwill. Ik weet nu niet meer hoeveel dat allemaal kostte. Ik had bijna geen eigen geld. De rente die wij moesten betalen was hoger dan bij een normale bank. Omdat er minder zekerheid was, stond daar een hogere rente tegenover. De overdracht van de sportschool ging net zoals de overdracht van mijn koopwoning. Het was alleen zo dat ik het geld in handen had. Ik had dat geld bij de notaris op kantoor gekregen. Het geld zat in een koffer. Ik heb het geld niet geteld toen ik het bij de notaris kreeg. Ik heb het toen gewoon meegenomen. Bij de bank is het toen wel geteld. De notaris zelf hoefde er niet bij te zijn. Ik kreeg het geld op zijn kantoor overhandigd na ondertekening van de leenovereenkomst. De eerste lening bedroeg drie ton.
Ik weet niet hoeveel er op de leningen is afbetaald. Het gaat om drie ton en vier ton. [Betrokkene 2] heeft zich vroegtijdig teruggetrokken. Ik weet niet hoeveel schuld er nog open staat. Ik los op dit moment niets af. Dat kan ik niet. Het kan goed zijn dat de schuld nu groter wordt. Ik zal dat privé moeten oplossen. Ik heb er tot op dit moment ook niets over gehoord. Ik heb er ook geen brieven over gekregen. Ik heb zelf ook geen stappen ondernomen. Ook van de tussenpersoon heb ik niets gehoord.
Op vragen van de advocaat-generaal antwoord ik dat het te lenen bedrag van € 300.000,-- eerst via de bank zou worden verstrekt, maar dat bleek niet te kunnen. Toen is het contant betaald. Ik heb niet gevraagd waar dat geld vandaan kwam. Er was aangegeven dat er veel bedrijvigheid was in de autohandel tussen Oekraïne en Nederland, en dat het geld daarom contant werd verstrekt. Ik vond dat prima. Zij hadden daar kennelijk een reden voor. Ik heb geen idee hoe je in Oekraïne geld kunt opnemen. Er is een leenovereenkomst afgehandeld en ondertekend bij de notaris. Ik weet niet waarom die overeenkomst in het Engels was opgesteld. [Betrokkene 3] had aangegeven dat het om een privélening moest gaan. Mijn privémiddelen en de sportschool zouden onderpand zijn. Een eventueel hypotheekrecht op het pand is niet ter sprake geweest. Het laatste contact met [betrokkene 3] is van voor mijn aanhouding. Dat is meer dan vier jaar geleden. Op vragen van de voorzitter over drugsleveringen antwoord ik dat het klopt dat ik in de periode van januari 2006 tot en met 7 juni 2006 in Nederland de in de tenlastelegging onder l genoemde hoeveelheden drugs heb geleverd. Ik blijf bij de verklaringen die ik daarover eerder heb afgelegd.
(...)
3. een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2] d.d. 6 juli 2006 om 14.30 (pag. 303) inhoudend - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2]:
U deelt mij mee dat uit onderzoek is gebleken dat ik en [verdachte] op l7 januari 2003 een geldbedrag van 300.000,- euro op rekeningnummer [002] van [verdachte] hebben gestort. U vraagt mij hierover te verklaren. Dit was om de sportschool te kopen. Aanvankelijk zou ik samen met [verdachte] de sportschool kopen. Dit geldbedrag is geleend via [betrokkene 5]. [betrokkene 5] bracht ons in contact met een man, een tussenpersoon wonende volgens mij in [plaats], die familie was van een man genaamd [betrokkene 1], wonende in Oekraïne. [Betrokkene 1] deed in auto-export. Ik heb [betrokkene 1] nooit gezien. Ik heb alleen die tussenpersoon gezien, die € 300.000,- heeft geleverd in cash aan [verdachte] en mij. Ik weet niet meer precies waar dat geldbedrag aan ons werd afgeleverd. Wij hebben dit geldbedrag naar de ING bank gebracht.
4. een in de wettelijke vorm door de voorzitter en griffier opgemaakt proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting bij de rechtbank te Lelystad d.d. 19 april 2007, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Het klopt dat [betrokkene 2] en ik op 17 januari 2003 ieder een bedrag van € l50.000,- hebben gestort bij de ING bank te Lelystad. Dit bedrag is gestort op een op mijn naam gestelde rekening. Het geld was geleend van [betrokkene 3]. [Betrokkene 3] doet zaken met ene [betrokkene 1] uit de Oekraïne. De gelden waren bedoeld voor financiering van een sportschool. Het geld hebben wij contant ontvangen van [betrokkene 3]. Wij hebben dit overhandigd gekregen bij de bank, niet bij de notaris. Ik had er geen probleem mee dat ik het geld contant ontving. U vraagt mij of er een overeenkomst is tussen [betrokkene 1] en mij. Dit is via [betrokkene 3] verlopen. Ik ben via [betrokkene 5] in contact gekomen met [betrokkene 3]. [Betrokkene 5] is een klant van de sportschool. Volgens mij was het rentepercentages 7%. Het deel van [betrokkene 2] van de lening is onder mijn verantwoordelijkheid gekomen. (...)
5. een geschrift, zijnde een door [verbalisant 3], inspecteur van politie Flevoland, opgemaakt rapport van financieel onderzoek (opgenomen in de ordner met het opschrift: Persoonsdossier [verdachte]), inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van [verbalisant 3]:
Door de ING Bank is een MOT-melding gedaan van de volgende transactie. Op l7 januari 2003 is door [verdachte] en zijn zakelijke partner [betrokkene 2] in totaal een bedrag van 300.000 euro contant gestort op rekeningnummer [002] van [verdachte]."
2.2.2. Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:
"Aan verdachte is onder 4 primair ten laste gelegd (medeplegen van) witwassen. Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken omdat - kort gezegd - allerminst vaststaat dat het door verdachte op 17 januari 2003 op zijn rekening gestorte geld van enig misdrijf afkomstig is, terwijl verdachte niet wist van de (mogelijk) criminele herkomst van dat geld. Ter onderbouwing van de stelling hebben verdachte en zijn advocaat aangevoerd dat verdachte en zijn mededader, [betrokkene 2], het geld door tussenkomst van [betrokkene 3] hebben geleend van ene [betrokkene 1] uit Oekraïne, en dat zij die lening bij akte hebben vastgelegd bij een notaris in Lelystad. Uit de omstandigheden dat de lening via de notaris liep, en omdat verdachte en [betrokkene 2] het geld op de eigen rekening van verdachte stortten vloeit volgens verdachte voort de aannemelijkheid dat hij niet wist dat zijn handelwijze mogelijk niet zou deugen.
Het hof overweegt het volgende.
De verklaring die verdachte over de herkomst van het door hem en [betrokkene 2] op zijn rekening gestorte bedrag van in totaal € 300.000,-- heeft gegeven houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in:
- verdachte heeft zich samen met [betrokkene 2] tot enkele reguliere Nederlandse banken gewend teneinde een geldlening te krijgen om een sportschool te kunnen overnemen. Deze banken waren niet bereid om de gewenste lening te verstrekken, omdat verdachte en [betrokkene 2] onvoldoende zekerheid konden verschaffen;
- via de toenmalige eigenaresse van de sportschool zijn verdachte en [betrokkene 2] in contact gekomen met een particulier ([betrokkene 3]) die iemand kende, te weten ene [betrokkene 1] uit Oekraïne, die bereid was om het gewenste bedrag aan hen te lenen. Het stellen van enige zekerheid was daartoe niet noodzakelijk en de bedongen rente was hoger dan wanneer het geld bij een reguliere bank zou zijn geleend;
- de voor verdachte en [betrokkene 2] onbekende [betrokkene 1] zou zijn geld hebben verdiend met de autohandel;
- verdachte heeft genoemde [betrokkene 1] nimmer ontmoet. Hij en [betrokkene 2] kregen het geld voor het eerst tot hun beschikking nadat de door hem geplaatste handtekening onder een 'loan-agreement' door een notaris was gelegaliseerd. Het geld is noch door verdachte, noch door de notaris geteld;
- nadat de 'loan-agreement' was getekend en het geld (in contanten) was overhandigd zijn verdachte en [betrokkene 2] naar de bank gegaan om het geld op de rekening van verdachte te zetten.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat onder voormelde omstandigheden niet alleen vaststaat dat het door verdachte en [betrokkene 2] geleende geld onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig is, maar tevens dat zij wisten van de onmiddellijke of middellijke criminele herkomst van dat geld. Immers, in de situatie waarin iemand die woont in Oekraïne bereid is om een geldbedrag van € 300.000,-- uit te lenen aan hem volslagen onbekende derden die wonen in Nederland, tegen een hogere dan gebruikelijke rente, waarbij geen enkele zekerheid voor die lening wordt verlangd, kan het naar het oordeel van het hof niet anders, dan dat sprake is van 'crimineel geld'. Voor verdachte en [betrokkene 2] komt daar nog bij dat zij reeds bij verschillende reguliere bankinstellingen te horen hadden gekregen dat zij, om een lening van een dergelijke omvang te krijgen, in de gegeven omstandigheden een te groot risico inhielden voor die banken en dat zij onvoldoende zekerheid konden bieden.
De kans dat er sprake zou zijn van een - welhaast als weldoener aan te duiden - onbekende die in de gegeven situatie zoveel geld met een legitieme afkomst beschikbaar wil stellen acht het hof verwaarloosbaar klein. Er is immers voor een bona fide geldverstrekker met eerlijk geld geen enkele reden om onnodig een dergelijk groot financieel risico te lopen.
De vaststelling van het hof dat het door verdachte en [betrokkene 2] geleende geld onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig is, wordt naar het oordeel van het hof nog onderstreept door het volgende:
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij na zijn aanhouding op 28 juni 2006 geen afbetaling meer heeft gedaan op het op dat moment nog openstaande restant - waarvan verdachte ter terechtzitting de omvang overigens niet eens bij benadering wist aan te duiden - van de lening van € 300.000,--. Van de zijde van de geldverstrekker is desondanks nimmer enig bericht, enige betalingsherinnering of enige aanmaning aan verdachte verzonden.
Een dergelijke gang van zaken laat zich naar het oordeel van het hof niet anders verklaren dan dat een malafide geldverstrekker, die bereid was een risico te lopen door crimineel geld tegen een hogere dan gebruikelijke rente te legaliseren, de consequenties accepteert van het zich manifesteren van dat risico. Waar een bona fide geldverstrekker immers bij het uitblijven van afbetalingen zou overgaan tot aanmaningen en vervolgens gebruikelijke incassomaatregelen zou treffen, zal een malafide geldverstrekker incassomaatregelen achterwege laten om te vermijden dat hij de herkomst van zijn vermogen in rechte zou moeten verklaren. Het hof verwerpt daarom het verweer."
3. Beoordeling van het zesde middel
3.1. Het middel klaagt over 's Hofs afwijzing van het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige.
3.2.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Feit 4 (subsidiair) Witwassen
[Verdachte] is tenlaste gelegd dat hij in de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 zich schuldig zou hebben gemaakt aan het witwassen van € 300.000,-- [verdachte] heeft, aldus de rechtbank, op 17 januari 2003 samen met [betrokkene 2] elk een bedrag van € 150.000,-- gestort op een rekening van de ING bank. Dit geld is volgens [verdachte] afkomstig van een lening van [betrokkene 1], welke door tussenkomst van [betrokkene 3] is gesloten.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van schuldwitwassen, onder meer vanwege het feit dat het voorhanden hebben van dergelijke bedragen niet gebruikelijk is en dat in het dossier zich geen stukken bevinden van de herkomst van het geld. Dat is volgens [verdachte] niet juist. In de stukken bevindt zich de leningsovereenkomst en bevind zich een verklaring van [betrokkene 3], zodat wel degelijk de herkomst uit het dossier blijkt.
Voorts zo zegt de rechtbank dat er niet blijkt van enige zekerheid met betrekking tot de geldlening. Zekerheid is naar mijn opvatting slechts een civiel argument wat niets zegt over de herkomst. Zekerheid wordt gegeven bij de vestiging van een hypotheek. Maar de meeste leningen in Nederland, ook bij de banken, zijn onderhandse leningen, waarbij ook geen sprake is van zekerheid. Er is de rechtbank niet gebleken van rentebetalingen en de rechtbank geeft als argument dat het inkomen van [verdachte] en [betrokkene 2] niet hoog genoeg was om deze lening te kunnen bekostigen. Naar mijn opvattingen zijn dit niet meer dan aanwijzingen, maar te dun om daar wettig en overtuigend bewijs op te baseren.
Ik wil wat dat betreft ook verwijzen naar blz. 046 van het Proces-Verbaal waarin als resumé wordt opgegeven:
"De herkomst van het geld, gebruikt voor de aanschaf van luxe goederen en de aankoop van de sportschool [A] door [verdachte], [betrokkene 2] en [medeverdachte] voornoemd is gedurende het onderzoek niet duidelijk geworden."
Als dit wordt geconcludeerd kan al worden opgemerkt dat voorzichtig moet worden omgegaan met het vinden van wettig en overtuigend bewijs.
Van belang is voorts blz. 725 t/m 734 van het proces-verbaal.
De verdachtheid ten aanzien van het witwassen begint in juni 2004, het moment dat CIE informatie binnenkomst. Het is ook niet voor niets dat met deze CIE informatie eigenlijk niets wordt gedaan, althans dat op grond daarvan [verdachte] niet is vervolgd. Rode draad bij de informatie is feitelijk dat na onderzoek bleek dat er over de betrouwbaarheid van de informatie geen oordeel kon worden gegeven. In normale taal betekent dat doorgaans dat de informatie niet betrouwbaar is.
Als je de CIE informatie langs loopt blijkt dat:
Als niet betrouwbaar wordt aangemerkt
• Betrokkenheid bij doorsluizen olie en geld op Schiphol
• Handel en vervaardigen XTC en speed
• Verkoop XTC pillen voor € 0,70
• Ripdeal Viagrapillen
• Aankoop + verbouwing sportschool met zwart geld
• [Verdachte] € 900.000,-- zou hebben betaald voor de sportschool
Als betrouwbaar:
• Opknappen sportschool voor € 300.000,--.
• [Verdachte] biedt in de sportschool XTC te koop aan
• [Verdachte] handelt in soft als hard drugs.
Deze betrouwbare opmerkingen worden in het uitgebreid Proteus onderzoek niet hard gemaakt. Het blijven dus luchtballonnen. Bovendien moet nog wel vastgesteld worden dat [verdachte] € 300.000,-- heeft witgewassen. Uit deze informatie kan dat nog niet worden afgeleid.
Er worden door de rechtbank wel een aantal argumenten ingebracht, maar kunnen we daar uit concluderen dat het geld van misdrijf afkomstig is, althans dat [verdachte] dit redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Van het weten is sowieso al geen sprake. In het dossier is daarvoor geen enkele aanwijzing te vinden. Hoe zit het dan met de subsidiare variant. Art. 420 quarter geeft aan dat de verdachte in elk geval redelijkerwijs een vermoeden moet hebben. Het enkele feit dat het niet afkomstig is van een reguliere bank is niet voldoende. Er vinden vele leningen plaats buiten banken om. Het feit dat er sprake is van handel met chartaal geld is naar mijn opvatting op zich ook geen reden dat iemand moet aannemen dat het geld een criminele achtergrond heeft. De hoogte van het bedrag dan. Het is een hoog bedrag dat is wel juist, zonder enige uitleg zou je kunnen denken aan redelijkerwijs vermoeden. Maar in het dossier zie ik dat juist voor dit argument wel een verklaring is gegeven. Dit had [ermee] te maken dat het moeilijk schijnt te zijn dergelijke bedragen op korte termijn uit Oost Europa te krijgen. Of dat werkelijk zo is, weet ik niet, maar het gaat er om of [verdachte] aan deze uitleg zou moeten gaan twijfelen. Naar mijn opvatting niet, met name nu de geldverstrekker een en ander wel via de notaris wilde laten verlopen. Er zijn wel aanwijzingen die juist naar het tegenovergestelde leiden. Juist het feit dat de transactie via de notaris verliep gaf de indruk bij [verdachte] dat alles betrouwbaar was en wel klopte. Het feit dat juist de leninggever de transactie via de notaris wilde gaf bij [verdachte] het gevoel dat het wel goed zat en dat hij niet hoefde te twijfelen. Voor zover er argumenten zijn, zoals door de rechtbank gesteld die, die twijfel wel weergeven, dan worden ze naar mijn opvatting daarmee ontkracht. Zoals ik ook reeds heb gesteld, de geldbedragen werden gewoon op een rekening van [verdachte] gestort. Als hij al een vermoeden had gehad dat het niet deugde dan zou hij dit heus wel op een andere wijze hebben gedaan.
Mocht Uw Gerechtshof al twijfelen, dan ben ik van mening dat de zaak voor dit punt aangehouden zou kunnen worden voor nader onderzoek, te weten het horen van getuigen, zoals [betrokkene 3], [betrokkene 5] en [betrokkene 1].
Op grond van dit dossier echter ben ik van mening dat er geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs, zodat [verdachte] vrijgesproken dient te worden."
3.2.2. Het Hof heeft in de bestreden uitspraak omtrent het verzoek van de raadsman het volgende overwogen en beslist:
"Ten aanzien van het verzoek van de verdediging om, in geval van een bewezenverklaring, de genoemde [betrokkene 1] als getuige te horen overweegt het hof het volgende:
Hoewel onder de gegeven omstandigheden de situatie welhaast schreeuwt om een nadere verklaring van verdachte, blijft hij desgevraagd bij zijn eerder afgelegde verklaringen en geeft hij niet anders dan min of meer ontwijkende antwoorden op de hem gestelde vragen over de geldlening, de gang van zaken daaromtrent en de huidige situatie. Mede in dit licht bezien als ook in het licht van hetgeen daaromtrent van de zijde van de verdediging is aangevoerd is het hof onvoldoende gebleken van de noodzaak om de genoemde getuigen alsnog te horen. Het hof wijst dit verzoek daarom af."
3.3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat namens de verdachte een (voorwaardelijk) verzoek tot het horen van een getuige is gedaan in de zin van art. 331, eerste lid, in verbinding met art. 328 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv. Die bepalingen zijn ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing. Maatstaf bij de beslissing op een zodanig verzoek is of de noodzaak daarvan is gebleken.
3.3.2. Het Hof heeft de juiste maatstaf toegepast bij de beoordeling van het verzoek. De afwijzing van dat verzoek is niet onbegrijpelijk, nu de verdediging niet heeft aangevoerd waaromtrent [betrokkene 1] als getuige gehoord diende te worden.
3.4. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het vijfde middel
4.1. Het middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte wist dat de 300.000 euro, middellijk of onmiddellijk, afkomstig was uit enig misdrijf zoals is bewezenverklaard.
4.2. Het oordeel van het Hof dat de verdachte wist van de middellijk of onmiddellijk criminele herkomst van dat geld is, gelet op hetgeen het Hof blijkens de bewijsvoering heeft vastgesteld, toereikend gemotiveerd.
4.3. Het middel faalt.
5. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 29 mei 2012.