ECLI:NL:HR:2012:BW6666
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Y. Buruma
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam inzake de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van een asielzoeker
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 mei 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1980, had op 18 september 2007 op Schiphol gebruik gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, een vluchtelingenpaspoort van Zweden. De verdediging stelde dat de verdachte een beroep op artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag toekwam, omdat hij vanuit Griekenland naar Nederland was gereisd en daar asiel had aangevraagd. Het Hof had echter geoordeeld dat de verdachte niet slechts 'gedurende korte tijd' in Griekenland had verbleven, maar daar daadwerkelijk had verbleven, waardoor hij niet voldeed aan de voorwaarden van het Vluchtelingenverdrag.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verdachte niet als 'direct komend' uit een land waar zijn leven of vrijheid bedreigd werd, kon worden aangemerkt. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het oordeel van het Hof ontoereikend was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden waaronder een asielzoeker in een transitland heeft verbleven en de noodzaak om deze omstandigheden expliciet vast te stellen in de motivering van de uitspraak.