ECLI:NL:HR:2012:BW6666

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/05018
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam inzake de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van een asielzoeker

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 mei 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1980, had op 18 september 2007 op Schiphol gebruik gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, een vluchtelingenpaspoort van Zweden. De verdediging stelde dat de verdachte een beroep op artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag toekwam, omdat hij vanuit Griekenland naar Nederland was gereisd en daar asiel had aangevraagd. Het Hof had echter geoordeeld dat de verdachte niet slechts 'gedurende korte tijd' in Griekenland had verbleven, maar daar daadwerkelijk had verbleven, waardoor hij niet voldeed aan de voorwaarden van het Vluchtelingenverdrag.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verdachte niet als 'direct komend' uit een land waar zijn leven of vrijheid bedreigd werd, kon worden aangemerkt. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het oordeel van het Hof ontoereikend was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden waaronder een asielzoeker in een transitland heeft verbleven en de noodzaak om deze omstandigheden expliciet vast te stellen in de motivering van de uitspraak.

Uitspraak

29 mei 2012
Strafkamer
nr. S 10/05018
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 juli 2010, nummer 23/002105-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel keert zich tegen de verwerping door het Hof van het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
2.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 18 september 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, te weten een vluchtelingenpaspoort van Zweden, voorzien van het nummer [001], ten name van [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1964, welk gebruik hierin bestond dat hij, verdachte, dit reisdocument ter controle aan een ambtenaar belast met mobiel toezicht vreemdelingen, althans aan een persoon belast met enig toezicht op de op de Luchthaven Schiphol, aldaar heeft overhandigd."
2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Door de raadsvrouw is - kort en zakelijk weergegeven - betoogd dat de verdachte een beroep op artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag toekomt en dat daarom - onder verwijzing naar de door dit hof gewezen arresten van 18 juni 2009 - het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte ter zake van het gebruik maken van een niet op zijn naam staand paspoort. Zij heeft daartoe aangevoerd dat Griekenland, gelet onder meer op de door het EHRM getroffen "interim measures", niet kan worden beschouwd als een veilig land, dat de verdachte bij aankomst in Nederland onverwijld asiel heeft aangevraagd en dat er thans nog steeds een asielaanvraag loopt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het stelt in de eerste plaats vast dat de verdachte in Nederland is ingereisd vanuit Griekenland. Gelet op hetgeen de verdachte heeft verklaard omtrent de duur en de aard van de door hem in Griekenland doorgebrachte tijd, is in Griekenland sprake geweest van verblijf en niet van een doorreis. De verdachte kwam bij aankomst in Nederland dus rechtstreeks vanuit Griekenland en niet rechtstreeks vanuit Somalië. Het hof overweegt, gelet op hetgeen door de Raad van State, Afdeling Bestuursrechtspraak in zijn uitspraak, de verdachte betreffende, van 4 december 2009 - onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2009 -, dat niet gezegd kan worden dat Griekenland moet worden aangemerkt als een land waar het leven of de vrijheid van vluchtelingen werd bedreigd, als bedoeld in artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag. Dat momenteel, in afwachting van een inhoudelijke beslissing van het EHRM inzake de overdracht aan Griekenland in het kader van de Dublin II-verordening, bij wijze van "bevriezingsmaatregel" de overdracht van Somalische Dublin-claimants afkomstig uit Zuid- of Centraal-Somalië aan Griekenland is opgeschort (zoals blijkt uit de brief van 11 juni 2010 van de Minister van Justitie aan de voorzitter van de Tweede kamer der Staten-Generaal), maakt het voorgaande niet anders.
Naar het oordeel van het hof komt de verdachte reeds op grond van het vorenoverwogene geen beroep op artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag toe en is er daarom ook geen grond voor de bepleite niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie."
2.4.1. Art. 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag luidt:
"The Contracting States shall not impose penalties, on account of their illegal entry or presence, on refugees who, coming directly from a territory where their life or freedom was threatened in the sense of article 1, enter or are present in their territory without authorization, provided they present themselves without delay to the authorities and show good cause for their illegal entry or presence."
2.4.2. De United Nations High Commissioner for Refugee's Guidelines on Applicable Criteria and Standards relating to Detention of Asylum-Seekers van februari 1999 houden ten aanzien van art. 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag het volgende in:
"The expression "coming directly" in Article 31(1), covers the situation of a person who enters the country in which asylum is sought directly from the country of origin, or from another country where his protection, safety and security could not be assured. It is understood that this term also covers a person who transits an intermediate country for a short period of time without having applied for, or received, asylum there. No strict time limit can be applied to the concept 'coming directly' and each case must be judged on its merits."
2.4.3. Art. 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag bepaalt dat een asielzoeker die rechtstreeks komt uit een land waar zijn leven of zijn vrijheid wordt bedreigd, niet kan worden bestraft voor illegaal verblijf. Voor de toepassing van deze bepaling wordt mede als rechtstreeks komend uit een zodanig land aangemerkt de asielzoeker die gedurende korte tijd verblijft in een land dat als transitland kan worden beschouwd zonder dat hij in dat land asiel heeft aangevraagd of verkregen (vgl. HR 24 mei 2011, LJN BO1587, NJ 2011/260).
2.5. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet de bescherming toekomt van art. 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag omdat sprake is geweest van een "verblijf" van de verdachte in Griekenland en niet van een doorreis door dat land. Met betrekking tot de aard en de duur van het verblijf van de verdachte in Griekenland heeft het Hof evenwel niets vastgesteld, doch slechts verwezen naar een niet nader aangeduide verklaring van de verdachte. Aldus is het in de overwegingen van het Hof besloten liggende oordeel dat de verdachte niet slechts "gedurende korte tijd" in Griekenland als transitland heeft verbleven, ontoereikend gemotiveerd.
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 29 mei 2012.